72
van het eiland Walcheren 1511 1870. Dit is m. i. De Waard's beste
werk. In de inleiding wordt de uiterst moeilijke geschiedenis van den
polder Walcheren met de vele quaesties, die zij oplevert ik her
inner slechts aan die der vronen en vrijlanden op voortreffelijke
wijze behandeldmen kan wel zeggen, dat De M^aard het onderwerp
heeft uitgeput. Natuurlijk zijn ook aan dezen inventaris, gelijk aan
alle, die De Waard bewerkt heeft, uitvoerige en praktische indices
toegevoegd. Gelijk gezegd, werd deze inventaris gedrukt. Intusschen
werd hij door het polderbestuur slechts zeer beperkt verspreid; men
vreesde blijkbaar de vragen om inlichtingen van belangstellenden en
had geen lust om De Waard eene vaste positie bij het polderarchief
te verschaffen; dat was den heeren te duur. Met dat inventariseerings-
werk houdt verband een artikel in het Archief van het Zeeuwsch
genootschap van het jaar 1912, getiteld: De rand van het eiland
Walcheren in 1546, waarin hij eene in het Rijksarchief berustende
memorie van Aernt Janszoon Boom, een der dijkgraven van Walcheren,
over de opmeting van het eiland mededeelt en inleidt.
Intusschen had hij na de voltooiing van de inventarisatie der
kaarten op het Rijksarchief de beschrijving der losse charters van de
rekenkamer op zich genomen. Ook dat werk mocht De Waard in
1918 voltooien. In dat jaar verscheen zijne Regesten/ijst van de charters
en bijbehoorende stukken van de Zeeuwsche rekenkamer 1523—1784,
waarin vooral de lijfrentebrieven met hunne vele genealogische ge
gevens de aandacht verdienen. De laatste inventaris, dien hij als
Rijksambtenaar bewerkte, was die van Het archief der gemeene
tiendeigenaren in Zuid-Beveland, verschenen als bijlage tot het verslaq
van 1919.
In 1920 werd hij gepensioneerd. Maar gelukkig wist toen het
provinciaal bestuur den onvermoeiden man aan zijn dienst te verbinden.
Hem werd de regeling van het archief der gemeente Arnemuiden
opgedragen. Met groote liefde heeft hij ook dien arbeid ondernomen
en gelukkig voltooid. Als bijlage tot het jaarverslag van 1924, of
liever tot het verslag van den provincialen inspecteur, werden af
gedrukt De archieven berustende onder het bestuur der gemeente
Arnemuiden, met dezelfde bekende zorgvuldigheid bewerkt en van
eene belangrijke inleiding voorzien. Het werk was te uitvoerig, dan
dat tezelfder tijd de Regesten/ijst kon worden afgedrukt. Deze verscheen
bij het verslag van het volgende jaar, dat eerst kort geleden is verspreid.
De Waard was toen reeds zoo ziek, dat hij de drukproeven slechts
gedeeltelijk heeft kunnen nazien. Toch had de ijverige werker al
weder een anderen arbeid ter hand genomen, de beschrijving van
het archief van Vere. Hij zelf voorzag wel, dat hij dat werk niet
73
voltooien zou, en noemde de fiches, die hij gereed had, zijn testament.
Waarlijk zoo iemand, dan heeft hij wel gewerkt, zoolang het dag
voor hem was.
Buiten zijne inventarissen heeft De Waard weinig geschreven;
wat hij te zeggen had, wist hij in de inleidingen tot en de noten bij
zijne inventarissen mede te deelen. Behalve de reeds boven genoemde
geschriften zagen van hem het lichtHet rekenboek van Fop fans
Smit 1775-1789 en zijn beide zoons 1811-1814, gedrukt 1918, eene
zuivere bronnenpublicatie; eene korte aanteekening in het Archief
van het ZeeuWsch genootschap van 1909 over Jacob van Deventer's
kaart van Zeeland; eene aankondiging van Seal and flag of the City
of New-York in De Amsterdammer van Januari 1916, eenigszins uit
gebreid en overgenomen in het Nederlandsch Archievenblad 1915/6
en verband houdende met de vroegere studie over de Nederlandsche
vlag; in het Nederlandsch Archievenblad van 1918/9 een belangrijk
artikel De Herkomst7, over de bijlagen tot de rekeningen van den
40en, 50en, 60en, 80en en lOOen penning, die sinds 1599 in Zeeland
geheven werden, en in hetzelfde tijdschrift jaargang 1905/6, resp.
1914/5 de aankondiging van twee geschriften, het eene van C. W.
Bruinvis, De stichting van het Roomsch Catholieke Weeshuis te Alkmaar
en het ander van S. Muller Fz. en C. L. de Leur, Catalogus van het
archie! der gemeente Utrecht. Supplement, bijvoegselen en indices.
Dit laatste stuk is vooral belangrijk, omdat De Waard daarin zijne
inzichten over de inrichting van archiefindices mededeelt. Inderdaad
mocht hij daarover medesprekenwant, al deed hij het dan ook
niet voor zijn genoegen, gelijk hij in het z'ooeven genoemde artikel
erkent, hij heeft toch op al zijne inventarissen indices gemaakt, die
als modellen mogen gelden. Bovendien heeft De Waard nog voltooid
de bewerking van het journaal van Cornelis Evertsen, dat in de
werken der Linschotenvereeniging verschijnen zal.
Gelijk men ziet, heeft De Waard zich nagenoeg uitsluitend met
archiefwerk bezig gehouden. Zijne opera omnia bestaan bijna geheel
uit inventarissen met daarnaast enkele -studies op het gebied der
archivistiek en enkele tekstuitgaven, die met zijne archiefstudiën
samenhangen. Daartegenover staat, dat hij zijne inventarissen tevens
dienstbaar heeft weten te maken aan de geschiedenis zelve door
zijne uitvoerige inleidingen, die meestal zijn uitgegroeid tot historische
opstellen over de instellingen, wier archieven hij behandelt, en door
zijne noten aan het hoofd der verschillende afdeelingen en serieën
van zijne inventarissen.
Al die inventarissen zijn in hun soort uitmuntend, zooals ieder,
die ze kent en bestudeerd heeft, weet. Maar haast nog meer dan