134
Berichten.
135
van Prof. Mr. S. FOCKEMA VAN ANDRE/E. Dit overzicht is ook voor archivarissen
van groot belang. Het overzicht in het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis kan er als
vervolg van en aanvulling op beschouwd worden.
H. Dommisse. Het Dorpshuis van Maeslandersluys. - Dit te
Maassluis bii VAN DER ENDT ZOON dezer dagen verschenen geschriftje, met
voorwoord van den Vader van den schrijver, den Burgemeester van Maassluis, ons
medelid C. P. DOMMISSE, laat zich aangenaam lezen, en geeft een aardig beeld, op
welk een gebrekkige wijze eertijds gemeente-archieven werden bewaard. Gelukkig dat
het archief, waarvan toch nog vrij wat is bewaard gebleven, thans in de brandvrije
kluis van het tegenwoordige gemeentehuis, nog altijd het in de 17de eeuw gestichte
gebouw, in goede haven is.
J. L. Blonden. Recessen der stad Maastricht (1284-1781):
Onderscheidene uitgaven en chronologische index, Maastricht,
Drukkerij Gebrs. van Aelst, z. j. - Onze nieuw opgetreden Maastrichtsche
collega heeft, zij het dan ook niet in de functie van archivaris, maar als bibliothecaris
van de gemeente, de historische onderzoekers ten zeerste verplicht door dezen catalogus
van in de stadsbibliotheek berustende uitgaven van recessen, dat zijn verordeningen
van overheidswege der stad Maastricht.
Algemeen.
Staatsbegrooting voor 1927. - In de vergadering van de Fweede
Kamer op 16 December 1926 heeft de heer Mr. G. A. BOON bij de onderafdeeling K.
en W. naar aanleiding van de voorgenomen opheffing van het Rijksarchief
in Drente het volgende gezegd„Bij deze onderafdeeling wordt berekend, dat de
salarisverhoogingen bij het archiefwezen ongeveer f 20.000 zullen bedragen, en klaar
blijkelijk om deze pil te vergulden, volgt dan deze mededeeling: „Door de opheffing
van de Rijksarchiefbewaarplaats in Drente, waartoe eerstdaags een wetsontwerp zal
worden ingediend, zal op de uitgaven voor personeel in totaal een bedrag van pl.m.
f 4900.— kunnen worden bezuinigd." Ik ben er echter nog niet zeker van, dat enkel
financiëele overwegingen hierbij een rol spelen, en heb er met pijnlijke verbazing van
kennis genomen. In art. 6 van de Archiefwet staat, dat in elke hoofdplaats van een
provincie een Rijksarchief zal zijn. Door deze wijziging zou dus het geheele stelsel
van de Archiefwet onderstboven worden geworpen, want een der grondbeginselen van
die wet is, dat in elke hoofdplaats van een provincie een Rijksarchief zal zijn, en een
tweede beginsel is, dat voor de provincie niet het hebben van een eigen bewaarplaats
is voorgeschreven, omdat daarvoor het in de hoofdplaats gevestigde Rijksarchief is
aangewezen.
Het adagium: in iedere hoofdplaats een Rijksarchief, is na ernstige historische
voorbereiding in de wet gekomen, en de vraag is daarbij onder de oogen gezien of
het aanbeveling verdiende minder omvangrijke archieven te handhaven. Deze vraag is
bevestigend beantwoord in de Memorie van Antwoord betreffende art. 7, waarin staat,
dat door deze bepaling de opheffing van de thans bestaande Rijksarchieven wordt
uitgesloten. En mr. FRUIN zegt daarvan in zijn commentaar op de Archiefwet:
„Zoolang Drenthe dus een eigen provincie blijft met een eigen bestuur, behoudt
het terecht zijn eigen archiefbewaarplaats.
Voor leden, die hiermede niet bekend mochten zijn, diene, dat de Archiefwet
niet dateert uit den pruikentijd, maar dat deze is van 17 Juni 1918, en dat daarna de
heer FRUIN zijn commentaar heeft geschreven. En is er nu 'reden tot opheffing, omdat
het archief van kleinen omvang is? Het groeit steeds aan, ook doordien de provinciale
archieven daarheen zijn overgebracht. Verschillende particuliere archieven zullen bij de
overplaatsing zeker worden teruggenomen, andere, waaromtrent besprekingen worden
gevoerd, zullen zeker niet worden gegeven, wanneer het archief niet in Assen blijft.
Het gevolg van dit voorstel is reeds nu, dat mij een geval bekend is van een andere
provincie, waar men een belangsijk archief naar het Rijksarchief aldaar zou willen
overbrengen, doch daar nu aarzelend tegenover staat, omdat men zegt: De Mantsjou's
in den Haag kunnen hier te een of anderen tijd wel hetzelfde doen, wij staan ons
archief niet af.
Zij, d ie de historie kennen, begrijpen, waarom men in Drenthe er niet aan zal
denken archieven over Drenthe af te staan, wanneer deze naar Groningen gaan.
Drenthe wordt onder de voortreffelijke leiding van den Commissaris der Koningin,
den Heer LINTHORST HOMAN economisch, hygiënisch en cultureel opgeheven. En in
zoo'n periode stelt men dezen maatregel voor, waarmede men cultureele belangen treft,
die niet op geld waardeerbaar zijn, maar die toch zwaar moeten wegen.
Wat nu de besparing van f 4900. betreft, waarmede de Kamer gelukkig wordt
gemaakt, het bedrag is gering, maar gedeeltelijk nog problematisch. In Assen gaat dan
een klerk-concierge met pensioen, en een commies met wachtgeld. Voorts heeft men
het gebouw in 1900 voor f90.000.- gebouwd, waarvan de bovenlokalen vrijkomen.
De kosten in Groningen zullen daarentegen stijgen.
De Rijksarchivaris is daar in een milieu van oudheidkundige wetenschap, wordt
meestal bibliothecaris en bestuurslid van het museum, voorlichter van de pree-historische
vereeniging, enz.
Wanneer men meent, dat de werkkring van den archivaris njet groot genoeg is,
dan is er waarlijk nog genoeg te doen. Ik noem één ding. In het jaarverslag van de
Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën van 1924 staat, dat Dr. POELMAN,
de Rijksarchivaris te Groningen, van de verdere behandeling der uitgave omtrent den
Oostzeehandel wegens drukke ambtsbezigheden heeft verzocht te worden ontheven.
Dat is uiterst jammer. Waarom dit niet aan een kundigen Drentschen archivaris
opgedragen? De vorige archivaris kreeg het Huisarchief van de Klenke in handen.dat
hij inventariseerde blijkens het verslag van 's Rijksarchieven van 1924. Zoo is er genoeg
arbeid te vinden voor een archivaris.
Laat de Regeering in den Haag toch iets begrijpen van ongeschreven historie
en tradities in een afgelegen provincie.
Wanneer zij dit doet, zal zij het betreuren, dat zij op een moment heeft neer
geschreven, dat zij een wijziging wil brengen in de Archiefwet, en zal zij zeker komen
met de verklaring, „dat het Rijksarchief in Drente zal worden gehandhaafd".
De Heer WASZINK, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ant
woordde daarop het volgende„De Heer BOON heeft ter sprake gebracht de quaestie
van de archiefbewaarplaats te Assen, maar ik acht discussie hierover praematuur, daar
een wijziging van de Archiefwet zal worden voorgesteld. De Heer BOON sprak van
den Rijksarchivaris te Assen, maar die is er op het oogenblik niet, en het toezicht
op het archief te Assen is nu opgedragen aan den archivaris te Groningen. Wanneer
er nu een combinatie plaats heeft, krijgt de archivaris van Groningen niet meer werk,
maar juist minder, omdat hij niet meer heen en weer behoeft te reizen.
In de vergadering van de Iweede Kamer van denzelfden dag is daarop de
begrooting ongewijzigd aangenomen.
In het Voorloopig Verslag van de Eerste Kamer wordt over het Archiefwezen
het volgende gezegd
„Sommige leden betreurden ten zeersten, dat de Rijksarghiefschool