126 W. D. Verduyn, Emanuel van Meteren ('s-Gravenhage, Martinus Niihoff, 1926). Dit boek zal zeker algemeen goed ontvangen worden. Het is buitengewoon mooi uitgegeven met vrij wat portretten van den held, aan wien het gewijd is en een fac-similé van al de voornaamste edities van zijn Historie, aantrekkelijker dan de meeste proefschriften. Het laat zich goed lezen, al vind ik de uitdrukkingsmanier van den auteur wel eens wat gewild los en onrustiger dan de „stilus historicus eigenlijk behoort te wezen naar mijn meening. En er is ook veel moeite aan besteed en dientengevolge dan ook veel wetenswaardigs in aan het licht gebracht omtrent een man, die metterdaad aanspraak had op onze belang stelling, omdat zijn boek langen tijd groote populariteit heeft bezeten. Toch heb ik het niet geheel bevredigd uit handen gelegd. Dit zit hem niet in eenige kleine fouten, die ik bij het doorlezen opmerkte1). En evenmin in het feit, dat de auteur niet volledig geweest is in het gebruik der litteratuur over zijn onderwerp; te bevreemdender omdat hij de ervaring heeft opgedaan hoeveel ten aanzien daarvan aan kerkelijke bronnen ontleend kon worden: hij verzuimde gebruik te maken van de groote publicaties van acta der provinciale synodes, die Reitsma en Van Veen en die Knuttel indertijd hebben uitgegeven, en die hadden toch werkelijk zijn verhaal nog wel kunnen verrijken. Zooals hij ook naliet Acquoy's „Mislukte pogingen der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, om hare geschiedenis te doen beschrijven te raadplegen, het interessante artikel, waarmee de bekende Leidsche kerkhistoricus aandeel heeft genomen aan de Geschiedkundige Opstellen aan Fruin (1894; zie aldaar bldz. 239 v.v.). Neen, mijn bezwaar - al hangt het wel met dit laatste feit samen is nog een ander. In zoover bevredigt mij dit boek niet: dat het te veel in het biographische en bibliographische is blijven hangen en te weinig tot het historio- graphische doorgedrongen is. De schrijver heeft dit zelf gevoeld. Want in zijn woord vooraf verontschuldigt hij zich min of meer daarover (bldz. VII, VIII). Maar het kost mij toch moeite die excuses aan te nemen. Want de Quellen- analyse van zijn werk en de strijd, dien hij daarover met de Gerefor meerden heeft gevoerd, die wederzijds de geschied- en wereld- 127 beschouwing der strijdenden raaktedat zijn immers de dingen aan van Metéren, die hem het meest belangrijk voor ons maken. En wie dat uit het oog verliest, laat dus het hart van het historisch probleem, tot welks behandeling hij zich opgemaakt heeft, onaangeroerd, en dwaalt op bijpaden af: een euvel, waaraan Dr. Verduyn zeker met altijd ontkomen is Om aan mijn ideaal te beantwoorden, had dit proefschrift in telkens een of meer hoofdstukken deze vier onderdeelen moeten behandelen: 1- van Meteren's leven2); 2. de geschiedenis der publi catie van zijn boek; 3. de Quellen-analyse daarvan, en 4. den geest, dien het ademt, en den strijd, die er dientengevolge over gevoerd is, inclusief in verband met de bestreden gedeelten ervan de vraag naar zijn nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Nu ontbreken zeker niet alle „Ansatze voor behandeling van no. 3 en 43), maar syste matisch besproken zijn toch eigenlijk alleen maar de eerste twee dezer punten. Laat ons daarom hopen, dat Dr. Verduyn alsnog gelegenheid zal vinden ook die twee overige nog de aandacht te schenken, die zij waard zijn, en het resultaat dier studie dan eveneens te pubhceeren Indien hij zich den tijd, dien hij daarvoor noodig zal hebben, dan mede ten nutte maakt om zijn oordeel over van Meteren's Gerefor meerde tegenstanders eens te herzien en te trachten deze wat beter te begrijpen dan hij nu doet5), zal hij m. i. de historische wetenschap bijzonder aan zich verplichten. A. A. v. Schelven. h Blz. 102 ware de persoon van |AC. ACONTIUS met hulp van de gegevens, die K. MüLLER over hem aan 't licht bracht, nog wel een beetje scherper te karakteriseeren geweest. Blz. 178, waar van een engelsche bewerking van VAN METEREN'S werk sprake is, had kunnen profiteeren van HUIZINGA'S studie in De Gids, |rg. 88 (1924) II, blz. 372, 373, nu onlangs opgenomen in Tien Studiën (1926), (zie aldaar blz. 225, 226). Blz. 197 levert 't verschil in dateering van VAN METEREN'S verschijnen voor de Staten- Generaal, dunkt mij, toch werkelijk niet zoo'n moeilijkheid zou 't zich niet gereedelijk uit 't verschil tusschen ouden en nieuwen stijl laten verklaren? Blz. 203: de graveur van het portret tegenover blz. 189 lijkt mij niet zoo geheel onbekend, 't Komt er maar op aan de letters B. D. of D. B. thuis te brengen; die staan er duidelijk onder. De hoofdstukken 4 en 1 I hadden m. i. gevoegelijk uit het boek kunnen ver dwijnen: 4 gaat buiten de orde, 11 is totaal onbelangrijk. Ook hoofdstuk 1 hadik zonder teleurstelling gemist. Voor een karakteriseering van de plaats van VAN METEREN S historiographie biedt het toch eigenlijk niets bijzonders. 2) Werd het boek dan te omvangrijk? Vrij wat uit het biographische gedeelte had immers ook wel naar den voet der pagina s kunnen zijn verwezen. 8) Voor de Quellen-analyse zie de blz. 65 v.v., 134, 149, 159, 160, 200-203, 213 en 217. Voor den strijd over het boek de blz. 151, 207, 208 en 220. 4) Als bijdrage daarvoor de verwijzing naar de volgende archivalia: Kerkelijke Courant 1899, no. 40, spreekt van een lijst van verbeteringen door BAUDART, aanwezig in het oud-archief der Synode van de Hervormde Kerk. En een dergelijke lijst, waarvan het opmaken in 1620 aan ARNOLDI en LAMOTIUS werd opgedragen (cf. KE1TSMA en VAN VEEN, Acta, III, blz. 424) werd in 1628 „in de Synodale Kiste gedeponeerd. Weliswaar is de laatstgenoemde door ACQUOY indertijd niet teruggevonden, maar deze heeft ook alleen in den weinig specifieerenden catalogus van H. Q. JANSSEN en niet in het archief zelf gezocht, zoodat 't in allen gevalle goed zou zijn de opsporing van het stuk niet voor afgesloten te houden. 6) Dit bezwaar betreft bijv. de teekening der peregrinatio op blz. 22 en 23, die zeker geen juist beeld van de verhoudingen geeft, de opmerking op blz. 91, dat het in het geschil tusschen VAN METEREN en de diakenpartij eenerzijds en de kerkeraads- partij anderzijds om vrijzinnigen contra dogmatici ging, maar ook in t algemeen den toon, waarin gedurig over 's mans tegenstanders gesproken wordt.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 31