124 rekening, elders er na. Hier een ledenlijst of de nominatiën der hoofd lieden voor de resolutiën en ingekomen stukken, elders er na. Bij 't doorzien van het boek wordt de indruk gewekt, dat de oude administratie bij sommige gilden werd voortgezet tot 1811 a 12 of 1818, en dat althans dikwijls de nieuwe werd aangevangen in 1820; dit laatste wellicht in verband met het op bladz. 22 in No. 107 ge noemd K. B. d.d. 26 Juli 1820, No. 74. Dan zou het overweging hebben verdiend, te onderscheiden tusschen het archief van het gilde en dat van commissarissen, door dit laatste te doen volgen na t eerste, een omzetting dus hier en daar in volgorde. De metselaarsknechts blijken te hebben gehad een bus onder beheer van busbewaarders. Hun vereeniging werd in 1797 ontbonden en hun archiefje overgebracht ter stedelijke secretarie. Later is het vereenigd met het archief van het metselaarsgilde; ten onrechte, want het maakte daar geen deel van uit. Daarom had ik liever duidelijk doen uitkomen, dat hier sprake is van twee archiefjes. Mijn opmerkingen zijn klein spulDe inventarisjes zijn niet zoo groot, dat de opgemerkte foutjes een gemakkelijk gebruik verhinderen. En wij mogen liever onzen collega dankbaar zijn, dat hij, aliis prepe- ditus negotiis (zie Algemeene inleiding), de volharding heeft bezeten om dit werk af te maken. Dankbaar ook, dat hij den tijd missend voor systematische volmaking gegeven heeft, wat hij wist, zoodat anderen daarop kunnen voortbouwen. Want wien het bedrijfsleven van vroeger tijd interesseert, weet nu, wat hij omtrent t Rotterdamsche kan raadplegen. Een gelukwensch met de voltooiing is zoo afgezaagd geworden, dat zij niet meer met fatsoen kan worden gebruikt; maar een woord van waardeering voor Wiersum's arbeid mag ik wel brengen. N.M. Dresch. Inventaris van de oude kerkelijke doop-, trouw- en dooden(begraaf-)boeken te Alkmaar 1540-1811 (1896.) Alkmaar 1926. Reeds eenigen tijd ligt de in het hoofd dezes genoemden inven taris ter aankondiging gereed. Hij geeft meer dan men wel zou denken: onze collega heeft toch deze gelegenheid aangegrepen in de eerste plaats iets over de overbrenging van de oude kerkelijke registers als aanvulsel van den Burgerlijken Stand te vertellen, en vooral de wijze waarop die overbrenging te Alkmaar tot stand gekomen is, maar hij heeft tevens iets over de geschiedenis der kerken ten beste gegeven, vooral in verband met de opgenomen bestanddeelen van hun archief. Heeft hij er goed aan gedaan? Het is zeker zeer belangwekkend iets over zulke kerken te vernemen, maar aan den anderen kant komt 125 men bij de wijze van bewerking van den Heer Dresch tot een onover zichtelijkheid, terwijl men tevens wel eens onderscheidingen maakt, waar zij niet noodig zijn, en allicht tot het opnemen van meer dan wel noodig is. Het sterkste komt dit wel uit bij den tijd vóór de Hervorming en bij dat, wat hij over de Israëlieten schrijft. Er zijn 6 pagina's noodig tot het beschrijven van één register, dat ten deele ook na de Her vorming gebruikt is; een verwijzing daarnaar vond ik op bz. 2329 niet. Was het nu niet overzichterlijker geweest die geheele afdeeling van vóór de Reformatie weg te laten, en dit register te vermelden bij die van de St.-Laurenskerk, zij het dan met de bijvoeging, dat de begravenen van vóór 1572 ook daarin voorkomen? M.i. heeft de Heer Dresch hier te ver willen gaan, en te veel de Handleiding willen gebruiken, terwijl hij vergat, dat hij dan voor den tijd na de hervorming een groot onderscheid tusschen kerkeraad (geboorten en huwelijken) en kerkvoogdij (begraven) had dienen te maken, en wat de huwelijken betreft de rol van de „Weth" beter had dienen te doen uitkomen. Bij de Israëlieten is het nog ergerde schrijver heeft 4 bladzijden noodig om te vertellen, dat er geen registers voorkomen en om naar het Amsterdamsche archief te verwijzen De schrijver vermeldt b.v.b. ook alle registers betreffende den overgang der graven enz. (No. 5485). Hoe komen die in het ge meentelijk archief? Zijn die in 1813 mede gegeven? Dan moeten zij m.i. zoo spoedig mogelijk weder met het archief van de kerkvoogdij worden vereenigd, want zij dienen tot niets anders dan om den graf eigendom te bewijzen, en waarschijnlijk komen er slechts incidenteel begravingen in voor. Wat ik echter mis, zijn de trouwboeken voor de weth en impostregisters. Zeker, onder den titel vallen zij niet, maar een inven taris is in de eerste plaats voor het gebruik bestemd, en wie een huwelijk wil opzoeken, dient zoowel de eene serie als de andere te raadplegen. Dit alles neemt echter niet weg, dat een groote studie den grondslag van dit werkje vormt, alleen is die studie, hoe gewenscht ook, hier zoo verscholen, dat zij het als ware onder den korenmaat verborgen ligt. L. G. N. Bouricius. JoOSTING. Ik vond op bz. 24, no. 50: Lijst van in de Groote Kerk begraven loden 1824—1830; behoort dit no. in dezen inventaris, en zoo ja, diende er dan op bz. 59 geen melding van gemaakt te worden?

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 30