106
Zoo zal Nederland langzaam aan in het bezit raken van een
kostbare verzameling, die door hen, die na ons komen vermoedelijk
meer zal worden gewaardeerd, dan door hen, die met ons leven.
Toen de heer van Staveren, die ook ons op het reeds genoemde
congres te Parijs vertegenwoordigde, een uitvoerige mededeeling
deed en verspreidde over ons werk, was de verbazing en de sym
pathie daarvoor ongemeen groot. En eenstemmig werd een resolutie
aangenomen, waarin werd uitgesproken, dat in alle landen dergelijke
verzamelingen, liever nog uitgebreid met kunstfilms, moesten worden
tot stand gebracht met steun van de regeering en op te leggen
steun van het bedrijf. Dat dit nu juist reeds voor het volgende con
gres te Berlijn in 1927 geschied zal zijn, mogen wij niet aannemen.
Maar de geesten zijn dan toch maar weer door het kleine Holland
wakker geschud.
Te opmerkelijker is het, dat nog op enkele uitzonderingen na
door de gemeentearchivarissen te weinig notitie van ons werken
genomen wordt. Er is toch haast geen belangrijke gemeente in ons
land, of een fraaie film daarvan hebben wij in onze verzameling.
En niets ware dan toch gemakkelijker dan wanneer deze heeren
hunne gemeentebesturen trachten te bewegen, lid van onze veree-
niging te worden. En bovendien zou het door hunne invloed dikwijls
mogelijk zijn, dat filmopnamen gemaakt werden van verdwijnend ste
denschoon en de negatieven daarvan bij ons terecht kwamen, waar
zij veiliger zijn dan ergens anders. Een loffelijke uitzondering op deze
onverschilligheid maakt de gemeentearchivaris van Leiden, door
wiens toedoen reeds menige goede film in ons archief is geplaatst,
en die ook anderszins met ons meeleeft.
Gaarne zal aan ieder die het Algemeen Rijksarchief bezoekt, de
berging enz. van ons archief getoond worden en mogen dan ook
deze regelen er toe bijdragen, dat de zoo gewenschte steun van de
lezers van dit blad in ruime mate ons deelachtig worde. Tot wisse
ling van gedachten, hoe dit het beste mogelijk zal zijn, is ieder onzer
gaarne bereid.
D. S. VAN ZUIDEN.
107
La science des archives dans Ia Russie des Sovets,
par INNA LUBIMENKO,
Docteur de l'Université de Paris, et Archiviste a Leningrad.
II. Congres, Bibliographie.
Un autre moule, dans leguel la jeune science russe des archives
a été coulée, est représenté par les congrès d'archivistes. En mai
1920 une „conférence" c'est a dire une réunion, des archivistes de
Petrograd a eu lieu sous la présidence de S. F. Platonov, chef des
archives de Petrograd a cette époque et de A. S. Nikolaev, Elle ne
dura que 4 jours, mais, comme les communications furent faites
simultanément dans trois sections, leur nombre fut assez important
et permit de mettre en évidence les différents cotés de la nouvelle
vie d'archives: l'organisation, le travail scientifique dirigé par le dépar
tement scientifico-statistique, les questions théoriques et pratiques
intéressant les archivistes, telles que la réception des documents
aux archives, le classement des documents, leur utilisation par les
historiens, les inventaires et les catalogues sur fiches, les documents
secrets, les bibliothèques, musées d'archives etc. Une exposition fort
intéressante avait été organisée, a laquelle toutes les sections avaient
pris part.
L'initiative de cette réunion peut être considérée comme heureuse,
car, malgré les difficultés matérielies de tout genre que la nouvelle
république et ses citoyens traversaient, les historiens et les archivistes
s'y étaient prêtés de grand coeur, avec un enthousiasme vraiment
remarquable. Elle fut done renouvelée l'année suivante a Moscou,
du 28 septembre au 2 octobre 1921, sous la forme plus élargie d'un
congrès, auquel étaient invités les archivistes de toute la république,
mais qui en réalité.fut surtout une réunion de ceux de Moscou et
de Petrograd, car a cette époque les longs voyages étaient encore
difficiles. Sur 112 membres 26 seulement étaient les représentants
des 45 dépots d'archives de province; 62 étaient délégués par les
archives de Moscou et de Petrograd ou par les écoles supérieures
de ces villes, le gouvernement et les sociétés scientifiques avaient
délégué de leur cöté cinq représentants, le reste était formé par
des historiens ou des archivistes invités a prendre part au congrès.
Sur 24 hommes du parti communiste il y eut 88 n'appartenant a
aucun parti politique.
Les communications furent exclusivement faites par les délégués
de Moscou et de Petrograd, la province ne prit part qu' aux délibé-
rations. Le congrès fut ouvert par son président, l'historien M. Pokrovsky,