102
en te lang mede bezig gehouden, om er „al het zorglijke en lastige
niet van te kennen" en hij begeerde dan ook niet, gedurende een jaar
dagelijks acht uren „slaaf te worden" voor een trachtement van f960.
Wat het opmaken van een plan voor de ordening betrof, dit zou
hij liever uitstellen, tot na een „naauwkeurige examinatie van het
Archief zelf".
De heer Van Nispen antwoordde onmiddelijk, dat hij zich aan
het eenmaal vastgestelde bedrag moest houden, en verdere bespre
kingen derhalve overbodig achtte.
De heer Mentink was eveneens van meening, dat een plan niet
op te maken was, voor en aleer hij het archief gezien had.
De schutterij-luitenant ÜOFF geeft een voor den buitenstaander
min of meer duistere uiteenzetting van zijn plannenHij wil via een
chronologische indeeling van het geheele archief, gevolgd door een
alphabetische ordening van datzelfde archief, tot een volledige schik
king tot onderbrenging der stukken geraken. Uit het geheele systeem
proeft men den oud-schutter, onder wiens leiding vele militaire rust
en kleedingkamers zullen zijn geïnventariseerd.
Uit het plan van Mr. Vosmaer, dat te uitvoerig is om hier in
bijzonderheden te bespreken en dat een zuivere weerspiegeling is
van de in dien tijd geldende begrippen op archiefgebied, dus uit
sluitend op historisch of zakelijk belang gebaseerd is, moge slechts
het volgende als merkwaardig vermeld worden. Hij stelde voor, aan
belanghebbenden over te geven die stukken, welke betrekking hadden
„op verkochte voorwerpen", terwijl papieren, die hoegenaamd geen
belang meer voor de administratie hadden, vernietigd moesten worden,
of naar Sigmaringen opgezonden moesten worden. Wat men er daar
mede moest uitvoeren, vermeldt de schrijver helaas niet!
Mr. Boissevain voelde voor een indeeling in de volgende hoofd
rubrieken: 1°. Geschiedkundige stukken; 2°. Regtsstukken3°. Admi
nistratieve stukken4°. Familiepapieren (waarvan zoo daartoe grond
is, een geheim archief te maken).
Ook de heeren Putman Cramer, Gunning en Tadama zonden een
antwoord inallen waren het er over eens, dat men eerst het archief
moest zien, alvorens een behoorlijk plan te kunnen maken. Ook had
Mr, Tadama bezwaren geopperd tegen de punten 1, 2, 14 en 15 van
de gestelde voorwaarden.
Na ampele overweging besloot de heer Van Nispen zijn keuze
te bepalen op Mr. Vosmaer, die, te 'sHeerenberg gevestigd, wellicht
door een mondelinge toelichting zijn kansen had weten te vergrooten;
hij deelde dit mede aan de andere schrijvers. Mr. Tadama werd
nog een afzonderlijk schrijven waardig gekeurd, waarin hem werd
103
medegedeeld, dat, mocht de heer Vosmaer bij „provisionele proefneming"
niet voldoen, alsnog overwogen zou worden, rekening te houden met
zijn bezwaren, zoodat dan het werk door hem zou kunnen worden
overgenomen.
Het schijnt, dat de voorloopige proefneming niet gelukt is, althans
we zien, dat in Maart van het volgende jaar (1842), de heeren Van Nispen
en Tadama opnieuw in briefwisseling zijn getreden over de inventarisatie
van het archief.
Na een uitvoerige gedachtenyvisseling over een op te maken
contract, dat ruimschoots tegemoet zou komen aan de reeds in 1841
door Tadama te berde gebrachte bezwaren, werd eindelijk in juni
1842 met de werkzaamheden een begin gemaakt. Op 15 Augustus
van dat jaar werd het contract door administrateur en inventarisator
geteekend, waarin in bijzonderheden vermeld werd, hoe de inventaris
ingericht zou worden. Er zouden 4 afdeelingen komen A. Charters.
B. Papieren betreffende de familie en staatkundige rechten der graven
van den Bergh. C, Stukken betreffende het goederenbeheer. D. Papieren
van minder waarde en van geen direct belang voor het Huis Bergh.
In iedere afdeeling zou een chronologische volgorde aangenomen
worden. Van de belangrijke stukken zouden zoonoodig afschriften
vervaardigd, en bij de stukken gevoegd worden.
Om het werk te bespoedigen, werd aan den inventarisator toege
staan, stukken mede naar huis te nemen. Na den gelukkigen afloop
van het werk zou een belooning van 1000 worden toegekend.
Met een bewonderingswaardigen ijver kweet Tadama zich van zijn
taak: reeds in September bleken de charters gereed te zijn, en kon
hij aan de rest van het archief zijn aandacht gaan wijden. In het
einde van het jaar was ook dit reeds zoowat afgeloopen, en kon hij
beginnen met het in elkander zetten van den inventaris, terwijl hij op
26 juli 1843 aan den administrateur berichten kon, dat ook dit werk
was afgeloopen! Nog slechts het rangschikken in de kasten bleef
over. De volledige afwikkeling van het contract bleef evenwel nog
rusten, aangezien de bewilliging van de zijde van den Vorst uit
bleef tot in het begin van het volgende jaar. Door ongesteldheid
verhinderd, kon mr. Tadama eerst op den 5den juni 1844 zijn arbeid
voor gereed verklaren, en zoo vond op dien dag, in tegenwoordig
heid van I. A. Nijhoff als deskundige, de „examinatie" plaats, welke
een volledige goedkeuring van Tadama's werk opleverde.
Om zelf een indruk te krijgen van dit werk, behoeven we slechts het
5de deel van de eerste reeks van Niihoff's Bijdragen op te slaan, waar men
op blz. 1 en vlgg. het bekende Verslag over het oude Grafelijk-Bergsche
Archief te 's Heerenberg, van de hand van Mr. R. W. Tadama, zal vinden.