94
De missive van den burgemeester van Bergh, waarbij dit ant
woord werd doorgezonden, werd door den Gouverneur aan Niihoff
ten fine van advies toegezonden. Deze achtte het vrijwel zeker, dat
de gezochte stukken, en daarnaast nog vele andere, voor de geschie
denis van belang, in het archief aanwezig zouden zijn. Hij stelde
voor, dat de vorst van Hohenzollern-Sigmaringen namens het Gou
vernement uitgenoodigd zou worden, aan een daartoe te benoemen
95
einde er materiaal te verzamelen voor een beschrijving van de om
streken van Nijmegen, Kleef en 's Heerenberg, in denzelfden geest
als zijn reeds vroeger verschenen Wandelingen om Arnhem. Hoewel
dit plan niet was doorgegaan, omdat het Niihoff aan tijd had ont
broken tengevolge van zijn arbeid aan De statistieke beschrijving van
Gelderland enz., en bovendien een Nijmegenaar hem was voorgeweest
met de beschrijving van Nijmegen's omgeving1), bleef zijn belang
stelling voor het belangrijke Berghsche archief levendig. Eerst in 1829
echter kwam er voor Niihoff een gewenschte aanleiding om een blik
in het archief te werpen. Op 17 Augustus van dat jaar had de Gou
verneur der Provincie Gelderland aan de gemeentebesturen opgave
gevraagd van de archieven van Godshuizen of Gestichten van Wel
dadigheid, dateerende uit de 16de eeuw of vroeger, ten einde te
onderzoeken, of er wellicht belangrijke historische bescheiden in be
rustten.2) De burgemeester der gemeente Bergh verzocht naar aan
leiding hiervan op 31 Augustus d.a.v. aan den administrateur van
het Huis Bergh om mededeeling, of zich in het onder dezen berus
tende archief wellicht stukken betreffende het „Gast- of Godshuis"
te s Heerenberg bevonden, en om c.q. een lijst dier stukken te willen
overleggen ter inzending aan den Gouverneur.
De administrateur moest op deze vraag het teleurstellende ant
woord geven, dat het archief van het Huis Bergh „zoowel door
eenen omtrent den jare 1730 op het hof te 's Heerenberg ontstane
brand, als door eene inbraak der Fransche op het daartoe beschikt
lokaal gedurende de omwenteling, geheel in verwarring" was geraakt,
zoodat de verlangde gegevens onmogelijk op te sporen waren, hoe
wel ze, volgens zijn meening, zekerlijk aanwezig zouden zijn. Hij
eindigde met deze merkwaardige zinsnede: „Wanneer derhalve het
Gouvernement eenig belang in het opzoeken en rangschikken van
deze stukken mocht stellen, zal ik gaarne aan dengenen, die daar
mede mogt worden belast, vrijen toegang tot dat archief zoeken te
bezorgen".
Ongetwijfeld doelt Nijhoff hier op het in 1825 verschenen werkje van C. TEN
HOET |z, Het Geldersch lustoord enz.
2) Zie het Provinciaal Blad van dien datum, No. 96.
persoon toe te staan dat gedeelte van het archief te ordenen,
dat zuiver historische waarde had. Het blijkt, dat Niihoff opdracht
heeft gekregen zich in persoon op de hoogte te stellen van den in
houd van het archief, en zoo begaf zich de „Opzigter van het Pro
vinciaal Archief in Gelderland" op 30 Augustus 1830 naar 's Heeren
berg. Hij bleef daar enkele dagen, en nam een voorloopigen indruk
van het archief met zich mede naar huis, welken hij vastlegde in een
rapport aan den Gouverneur. In dit rapport vroeg Niihoff, na een
beschouwing te hebben gegeven over de moeilijkheden, aan een schif
ting der historische en administratieve bescheiden verbonden, mach
tiging om deze schifting en inventarisatie te mogen bewerkstelligen,
welke van de zijde der Berghsche administratie geen bezwaren zouden
ontmoeten.
Tegelijk met een afschrift van dit rapport, zond Niihoff aan den
heer Van Nispen een uitvoerigen brief over deze schifting. Daaruit
blijkt, dat hij samen met den heer Van Ditshuyzen, rentmeester van
Bergh, reeds begonnen was aan een afscheiding van de „rekenplig-
tige stukken", en dien rentmeester den weg om voort te gaan, wat
betreft leesbare stukken, had aangewezen. Zijn bedoeling was, dat
de heer Van Ditshuyzen hiermede verder zou gaan; in het komende
voorjaar zou Niihoff zelf het uitzoeken der perkamenten ter hand
nemen.
Was dit, hem door het Gouvernement op te dragen, werk afge-
loopen, dan zou hij gaarne bereid zijn, het geheele archief te rang
schikken en op inventaris te brengen, op dezelfde wijze als dit met
het archief der Geldersche Rekenkamer geschied was. Hij meende
daarvoor een tegemoetkoming van maximum f 400 a f 500 te mogen
vragen, welke som een week later, „bij nader indenken met f 100
werd verlaagd.
Dit Voorstel werd door den administrateur, na goedkeuring door
de Hohenzollernsche regeering, aangenomen.
Het duurde tot Augustus 1831, eer de administrateur aan Niihoff
de heuglijke tijding kon zenden, dat de voorloopige schifting was
afgeloopen, en diens bezoek, om het werk te voltooien, tegemoet
gezien kon worden. Het bleek evenwel, dat Niihoff, die naast het
archivariaat ook den boekhandel in de zaak zijns vaders bedreef,
wel wat te veel hooi op zijn vork had genomen. Hoewel zijn komst
naar 's Heerenberg herhaaldelijk aangekondigd werd, brachten telkens
verschillende omstandigheden uitstel te weeg. Ook was de drukke
werkkring van den administrateur bezwaarlijk voor de gewenschte
samenwerking. Niet te verwonderen was het dan ook, dat in Janua"
1833 de Hofkamer te Sigmaringen op bespoediging van den arbeid