84 omvangrijken ruil met Dusseldorp, doch in de onderhandelingen met den Gelderschen archivaris over Geldersche stukken niet had willen ingrijpen, er aanleiding toe gegeven het algemeen Nederlandsche belang bij deze zaak naar voren te brengen. Hij stelde zich voor, dat wellicht het oogenblik gekomen was om de reeds in 1858 begonnen onderhandelingen te hervatten, met dien verstande, dat zij nu zouden loopen over alle archieven in Nederland en in het Rijnland, die geheel of ten deele aan den verkeerden kant van de grens waren terechtgekomen. Dientengevolge berichtte de Algemeene Rijksarchivaris aan den chef van het Pruisische archiefwezen, Prof. Dr. Paul Kehr te Berlijn, dat hij bereid was, mede te werken tot een ruil van in Nederlandsche Staatsarchieven misplaatste stukken tegen dergelijke, welke zich in het Staatsarchief te Dusseldorp mochten bevinden, op den volgenden grondslag. De Nederlandsche archief administratie zal aan die te Dusseldorp overdragen de onder haar berustende en den Nederlandschen Staat toekomende archiefstukken, welke volgens de regels der archivistiek behooren tot het archief van een administratie, wier werkkring zich uitsluitend uitstrekte of uitstrekt over tot het tegenwoordig grondgebied der Rijnprovincie behoorende streken, waartegenover de archiefadministratie te Dussel dorp aan de Nederlandsche zal overdragen de onder haar berustende en den Pruisischen Staat toekomende archiefstukken, die volgens de regels der archivistiek deel uitmaken van het archief eener admini stratie, wier werkkring zich uitsluitend uitstrekte of uitstrekt over tot het tegenwoordig grondgebied van Nederland behoorende streken. Archiefstukken, welke volgens de bovengenoemde regels der archi vistiek behooren tot een administratie, wier werkkring zich uitstrekte zoowel over gedeelten van het tegenwoordig Rijnlandsch als over gedeelten van het tegenwoordig Nederlandsch grondgebied, zullen, zoo de zetel der administratie op het grondgebied der Rijnprovincie, zooals die thans begrensd is, gevestigd was, aan de archiefadministratie te Dusseldorp, maar zoo de zetel der administratie op het tegen woordig Nederlandsch grondgebied gevestigd was, aan de Neder landsche archiefadministratie worden toegewezen. Toen dit beginsel eenmaal was aanvaard, onder voorbehoud echter van Duitsche zijde, dat men voldoende tegenpraestatie wilde hebben voor eventueel af te geven stukken, konden de onderhande lingen over den ruil worden aangevangen. In opdracht van den Minister begaf de heer Jhr. Mr. Graswinckel zich in 1926 opnieuw naar Dusseldorp. De aangenomen regels hadden daar ten aanzien van enkele archieven nog eenige gedachtenwisseling tengevolge, omdat men te Dusseldorp de theoretische beginselen aanvankelijk 85 niet wenschte door te voeren ten aanzien van bepaalde gedeelten van archieven, welke uitsluitend betrekking hebben op in Pruisen gelegen goederen, in het algemeen op Rijnlandsche belangen, al had dan ook de hoofdzetel der administratie, van wie het archief afkomstig was, op tegenwoordig Nederlandsch gebied gelegen. De heer Graswinckel heeft de moeilijkheid ondervangen door een voorstel om in zoodanige gevallen (n.i. waar het gold gedeelten van archieven, die er zonder bezwaar uit gelicht zouden kunnen worden) wederzijds wel het eigen domsrecht op de stukken af te staan, doch die voor onbepaalden tijd in depot te laten in het land, waar men ze om de bovenbedoelde praktische overwegingen begeerde te houden. Dit voorstel werd met instemming begroet. Het had tengevolge, dat o.m. de stukken, behoorende tot het aan Nederland overgedragen archief der balije Alden Biesen, die betrekking hebben op de vier op Duitsch gebied gelegen commanderijen, in onbepaald depot te Dusseldorp zijn achter gebleven, daarentegen de archieven van de Keur-Keulsche Mankamer te Heerlen en van Herzogenrade, hoewel aan Pruisen overgedragen, toch te Maastricht blijven berusten. Ook de op Nederland betrekking hebbende stukken, afkomstig van het Reichskammergericht te Wetzlar, die lang geleden door Pruisen aan Nederland waren overgedragen en thans weer op grond van het aangenomen beginsel in Pruisisch bezit zijn overgegaan, blijven in depot te Maastricht. Het gevolg van de ijverige bemoeiingen van den heer Graswinckel is geweest, dat nog vóór het einde des jaars een akte geteekend is, waarbij de chef van het Pruisische archiefwezen en de Nederlandsche Algemeene Rijksarchivaris, met bewilliging der betrokken Ministers, den ruil van bepaalde archieven en gedeelten van archieven aangaan en bovendien (een zeer belangrijk puntovereenkomen, dat alle voor overdracht in aanmerking komende stukken, die nog zullen worden aangetroffen in de archieven te Dusseldorp en in Nederland, zullen worden overgedragen zonder nadere overeenkomsten. Een nauwkeurige opsomming van de in den ruil betrokken archivalia zal men ongetwijfeld vinden in de nog te verschijnen Rijksarchiefverslagen over 1926. Hier zij alleen op de voornaamste de aandacht gevestigd. Nederland heeft aan Pruisen afgestaan een waardevolle ver zameling charters, waaronder vele van zeer ouden datum, die in de collectie Van Spaen in het Algemeen Rijksarchief berustten. Zij waren in den Franschen tijd, die voor de Kleefsche archieven een zeer noodlottige periode is geweest, in handen gekomen van Van Spaen en daardoor waarschijnlijk voor ondergang bewaard. Daar de archieven, waaruit zij waren weggeraakt, in het Staatsarchief te Dusseldorp thuis

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 10