58
59
kunnen geacht worden, tot het archief van de Rekenkamer te be-
hooren, als zijnde na de opheffing van dit college bij de latere
domeinbeheerders in gebruik geweest. Zij zijn in 1881 overgedragen
door de ontvangers der registratie en domeinen te Nijkerk en te
Harderwijk"; mij dunkt, dat men moeilijk ontkennen kan, dat de gemak
zucht tot bedenkelijke consequenties leidt.
In het algemeen zal zeker niemand den bewerker gemakzucht
verwijten. Uit het archiefverslag over 1916 weten wij, dat hij de
splitsing der charterverzameling, welke Van Riemsdiik ondoenlijk achtte,
binnen eenige maanden tot stand heeft gebracht. Uit de inleiding
blijkt, dat hijzelf de splitsing van de in Niihoff's „algemeen register"
beschreven stukken iets minder bezwaarlijk geacht heeft. Maar dan
heeft hij de geheele kaartenverzameling van het archief onder handen
moeten nemen en bijzondere zorg moeten wijden aan de afscheiding
.van de uit Roermond afkomstige stukken. Ten slotte gevoelt elke
archivaris, hoeveel tijd het terecht brengen van de bijlagen van reke
ningen, die aan de vernietiging van 1863 waren ontkomen, en van
uit liassen verwijderde brieven moet hebben vereischt, en betreurt
ieder onzer mede, dat de deelen uit de collectie Van Hasselt, die
in de Openbare Bibliotheek te Arnhem berusten, niet tijdig aan het
Rijksarchief zijn overgedragen om er de acquitten en andere oor
spronkelijke stukken uit het archief der Rekenkamer uit te kunnen
lichten.
Het archiefverslag over 1921 vermeldt, ondanks al de aange
duide moeilijkheden dat „de voltooiing van den inventaris binnen
afzienbaren tijd is te verwachten". Dat over 1923 noemt het werk
voltooid, doch nog niet persklaar. De bewerker achtte toen nog revisie
noodig. Echter was hij, na de voortvarendheid van de eerste jaren,
opgehouden door het verzamelen van gegevens over de oude gemeente
lijke indeeling van Gelderland, van welken arbeid de vrucht is neer
gelegd in deel XXIV van de Bijdragen en M e d e d e el i n g e n der
Vereeniging Gel re, blz. 1 vlg.; voorts door zijn werk voor de marken-
kaart van Gelderland, welke mede het licht heeft mogen zien. In deel XX
der genoemde Bijdragen en M e d e d e e I i n g e nblz. 189 vlg.,
vonden we een studie van zijne hand over sLandschaps vermogen
tijdens de republiek, welke meer rechtstreeks met zijn arbeid aan het
Rekenkamer-archief samenhangt. De lezing van dit artikel is een
geschikte inleiding voor den gebruiker, die door de inhoudsopgave
van deel I een overzicht kan krijgen van de oude administratie.
Dat het hoofdbeginsel van de Nederlandsche archivarissen zie
16 der Handleiding is nageleefd, springt in het oog. Het geheel
wekt een vertrouwen, dat in de onderdeelen niet zal worden
beschaamd. Tot het betwisten van een detail kan alleen hij in staat
zijn, die zich ter plaatse in de oude administratie en hare archieven
heeft ingewerkt. Slechts op enkele punten zou ik nog willen wijzen.
Ten eersten op de nummering van de charters. De bewerker
heeft gemeend, dat de oude irrationeele nummering door de aanhaling
in Niihoff's Gedenkwaardigheden en andere gedrukte werken,
burgerrecht verkregen heeft. In verband ook met het feit, dat op
inventarissen van de hertogelijke archieven en dat van de Leenkamer
nog wel eenigen tijd gewacht zal moeten worden, scheen het hem
gewenscht, de charterverzameling in stand te houden, althans voor-
loopig en voorzoover betreft de charters uit het hoofdarchief der
Rekenkamer en de twee voornaamste depots: de hertogelijke charters
en die van de Leenkamer. In dezen inventaris is bij de beschrijving
van ieder charter in een noot vermeld, onder welk nummer van de
charterverzameling het is te vinden. Deze methode nu kan ik niet
bewonderen; ik zie er de noodzaak niet van in. Thans is de num-
merlijst van de charterverzameling in etymologischen zin de inven
taris, en als eerlang de voorloopige toestand opgeheven is, zijn de
gedrukte noten voor altoos overbodig. Het ware ook tijdens den
voorloopigen toestand voldoende geweest, wanneer in het bureau
van het Rijksarchief een lijst van de nummers van den inventaris met
die van de correspondeerende nummers van de charterverzameling
aanwezig was.
Terwijl in sommige inventarissen van onze ambtgenooten nauw
keurig de data van afhooring der afzonderlijke rekeningen worden
vermeld, wat, bijzonderlijk in inventarissen van rekenkamerarchieven,
redelijk is en nut afwerpen kan, geschiedt dit hier „uitsluitend ter
bekorting" voor iedere serie. Hiervan lijkt het nut mij problematiek.
Dan zijn enkele serieën rekeningen, waarvan de inhoud onbeduidend
is, om dezelfde reden onder één nummer beschreven. Mr. Muller
was gewoon dit met alle rekeningen te doen, en men kan hiertegen
wel bezwaar hebben, maar de thans door velen, ook door mij en
ook in dezen inventaris gevolgde methode lijkt dikwijls tijd- en plaats-
roovend en van gering nut. Er moest iets op gevonden worden. Dat
van de betrekkelijk weinig talrijke bijlagen van rekeningen eenige
meer uitvoerig behandeld zijn, acht )hr. Martens niet van willekeur
ontbloot, doch we mogen vertrouwen, dat zijn wetenschappelijke zin
hem in de keus goed heeft geleid.
Het tweede deel bevat de regestenlijst (tot 1543), de lijst van
kaarten en teekeningen en den index, welke mij geen aanleiding geven
tot een nadere opmerking. Het geheel is een uitgave, zooals wij ze
verlangen en zooals we nog meer van dezelfde hand mogen hopen
te ontvangen. K. HEERINGA.