44 kan in de eerste plaats zorgen voor den inkoop van gewigtige Staats stukken, welke dikwijls in de nalatenschappen van vaderlandsche geleerden en verzamelaars worden gevonden. Zij kan tegen dat verzamelen, dat heiaas te dikwijls de oorzaak is van de berooving van archieven, aan de zorg van beambten toevertrouwd, wel niet geheel en al, maar toch gedeeltelijk waken, door instructiën aan hare ambtenaren te geven. Ik meen, dat eene zoodanige voorzorg onder anderen plaats heeft ten aanzien van de officieren der genie en, mids men het verbod slechts niet uitstrekke tot het maken van af schriften van Staatsstukken, bestaat er geene reden om dergelijke instructiën niet ook op andere ambtenaren toepasselijk te maken. Veele onschatbare verzamelingen zijn te voren in vreemde handen gekomen en bevinden zich buitenslands. Als een voorbeeld zal het genoeg zijn die op het kasteel te Middlehill in Engeland op te noemen, waarvan de heer Vermeulen in zijn boven aangehaald werkje spreekt. Het zoude van het hoogste belang zijn, dat de heer Vermeulen derwaarts werd afgevaardigd om van die kostbare stukken, zoo lang zulks nog door de onbekrompen denkwijze van den eigenaar mogelijk is, afschriften te nemen. Een later bezitter kan daaromtrent welligt meer bekrompen denkbeelden koesteren. Ook op andere plaatsen buiten ons vaderland berusten bescheiden, die voor onze geschiedenis van het grootste gewigt zijn. Ik behoef hier slechts te verwijzen naar de nasporingen van den heer Van dén Beroh te Rijssel, te Parijs en elders gedaan, waaraan men een hoogst belangrijk werk te danken heeft, naar die van den Provincialen archivaris van Overijssel, den heer Van Doorninck, te Munster (Overijsselsche Almanak van 1851) enz. Waarschijnlijk is Munster evenmin onvruchtbaar voor de geschiedenis van Gelderland als voor die van Overijsselwaarschijnlijk berusten ook te Dusseldorf belangrijke bescheiden voor Gelderland, en moeten Kassei en Hanover niet vergeten worden. Het afzenden van deskun digen naar dergelijke plaatsen is dikwijls eene zaak, die geringe kosten vordert in vergelijking met het nut, dat uit hunne nasporingen kan worden getrokken. Eerst wanneer alle deze maatregelen zijn genomen, eerst wanneer de resultaten van alles wat zoowel binnen- als buitenlands is verrigt, bekend zijn, kan de Regering overgaan tot de benoeming der Com missie, belast met de uitgave van een algemeen charterboek der Nederlanden en met die van de kronyken en andere belangrijke handschriften, welke ontdekt mogten zi)n, en die op de geschiedenis en letterkunde van het vaderland een helder licht werpen. Het zoude 45 eene laakbare voorbarigheid zijn reeds nu te willen bepalen hoe zu een werk zoude moeten worden ingerigt - maar met nadruk durf ik verzekeren, dat dit werk de kroon zoude opzetten aan alles, wat voor de betere kennis der archieven is gedaan, en het schoonste sieraad zoude zijn voor de Regering, die het tot stand had gebragt. Nogmaals de Hollandsche gaardersarchieven. In de laatste aflevering van het Archievenblad is de heer H Brouwer tegen enkele beschouwingen in mijn bijdrage over de Hollandsche gaardersarchieven (jaarg. XXXII, blz. 184) opgekomen; met een enkel woord wil ik zijn opmerkingen beantwoorden. De bezwaren van den heer Brouwer gelden twee punten: 1) een door mij zeer algemeen gestelde opmerking, dat archieven of gedeelten van archieven van vroegere staatsambtenaren, die in hun tijd uitdrukkelijk als private papieren beschouwd z.|n, met in lateren tijd al- eigendom van den Staat opgeëischt kunnen worden, zoomin b.v. als papieren van ministers, leden van staatscommissies e. a„ welke thans van erkend-privaat karakter zijn, later, wanneer de grenzen tusschen particuliere en zuiver-ambtelijke stukken verder verschoven mochten zijn, op grond van deze alsdan bestaande opvattingen door den Staat teruqgevorderd zullen kunnen worden. 2) mijn meening, dat de registers van taxatie en aanbreng m verband met de heffing van de collaterale succession enz. gehouden, alsook de registers van aangiften van trouwen en begraven, met in de qaardersarchieven thuis behooren. Ten aanzien van het eerste punt kan ik kort zijn: de heer Brouwer stelt tegenover mijn woorden, welk naar mijn weten s ec its voor vloeien uit algemeene eigendomsbeschouwingen, alleen zin verklaring, dat wij met vroegere opvattingen van den eigendom nooit rekening te houden hebben en dat wij dergelijke kwesties (sc. van den archie - eigendom) alleen van ons hedendaagsch standpunt te bezien hebben. Ik vrees, dat de enkele uitspraak van den heer Brouwer de oplossing van de vraag niet nader gebracht zal hebben en wij verdere argumenten af te wachten hebben. Wat het tweede punt betreft, de heer Brouwer betoogt h,er als volgt„Met welk doel en op wiens last werden de acten opgemaakt Toch uitsluitend en alleen ter voldoening van een door de btaten uitgevaardigde ordonnantie op de collaterale sucessie. Hiermede schijnt de vraag voor hem uitgemaakt te zijn en de registers in het Bedoeld is de collectie van Sir Thomas Phillips, later van Middlehill naar Cheltenham overgebracht. Zie Nijhoff's Biidragen, 3e reeks. dl. V, blz, 104.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 28