40 tijden als uit die van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Vlet die publiciteit zal ook een ander doel bereikt wordenbuiten- landsche geleerden hebben menigmalen met verbazing aanschouwd, welke schatten voor de geschiedenis in het Rijks-archief aanwezig waren - alleen aanschouwing in persoon bragt hen tot die overtuiging, waarvan zij zich anders geen denkbeeld hadden kunnen vormen. Een gedrukte inventaris kan hen die zekerheid reeds vooraf verschaffen en hen zoodoende uitlokken om het land te bezoeken, waar zij zooveel stof voor hunne nasporingen kunnen vinden. Daartoe zoude het echter noodig zijn wegens de mindere bekendheid van onze taal, dat de inventaris voorzien werd van eene Fransche vertaling, hetzij daarmede verbonden, hetzij afzonderlijk uitgegeven. Voorzeker zouden de kosten van drukken aanzienlijk zijn - maar afgescheiden daarvan dat die door de verkoop van vele exemplaren gedeeltelijk zouden worden gedekt, zouden zij voorzeker strekken tot bevordering van echte wetenschap en dus niet nutteloos worden besteed. Door deze uit gave zoude voornamelijk worden tegemoet gekomen aan de wenschen van de beoefenaars der geschiedkunde; maar ook in het belang der Regering zelve kan welligt nog meer worden gedaan. De nood lottige brand van 8 Januari 1845 waarbij het archief van het Ministerie van Marine zoo deerlijk werd vernield, heeft doen zien, dat er aan sommige Ministerien althans nog veele stukken van oudere dag- teekening zijn. Eene overbrenging van die stukken naar het Rijks archief komt mij wenschelijk voor. Op die wijze zal toch plaats gewonnen worden aan de Ministerien en zullen deze niet meer belast blijven met eene menigte oude stukken, die voor de dagelijksche administratie slechts hoogst zeldzaam worden gebruikt, terwijl eene vereeniging van alle die bescheiden in het Rijks-archief de Regering in staat stelt die allen te overzien. V/elligt zijn er ook archieven van andere Rijksinstellingen, die naar het Rijks-archief behoorden te worden overgebragt; het is mij echter onmogelijk te bepalen, welke die collegiën zijn. In elk geval zoude een reglement, bij Koninklijk besluit vastgesteld, de wijze van overbrenging en alles wat daarmede in verband stond, naauwkeurig moeten bepalen, in welk besluit ook het jaar, dat de grensscheiding tusschen oude en nieuwe archieven uit maakt, hetzij men daarvoor 1795 hetzij 1813 wil nemen, moest worden aangewezen. Deze laatste maatregelen zouden echter meer kwaad dan goed te weeg brengen, wanneer niet vooraf voor een ander brandvrij locaal was gezorgd tot bewaring van het Rijks-archief. Inderdaad men siddert 41 bij de 'gedachte, aan welk gevaar deze kostbare schatten op dit oogenblik bij brand zouden zijn blootgesteld. Mogten s Rijks geld middelen de inrigting van een dusdanig gebouw op dit oogenblik niet gedoogen, dan is het beter het archief zooveel mogelijk te ver spreiden dan door alles op ééne plaats te vereenigen, nog meer Staatsstukken aan het gevaar van vernietiging bloot te stellen, dan thans reeds het geval is. Maar ook dit argument toont de onmis baarheid van een nieuw en brandvrij locaal zoo overtuigend aan, dat het slechts tijdverspilling zoude zijn daar meer bij te voegen. II. Overgaande tot het tweede punt mijner Memorie, wensch ik de vraag te beantwoorden, hoe de Provinciale en plaatselijke archieven meer dienstbaar waren te maken zoowel aan de belangen der admini stratie, als aan een meer gemakkelijk onderzoek der geschiedkundigen. Maar om tot eenige zekerheid te geraken moet men vragenwelke is ten deze de verhouding tusschen het Algemeen bestuur en de Provinciën, gemeenten en andere corporatiën? Deze zijn onderdeelen van den Staat, die een zelfstandig bestaan hebben, en die in hunnen bepaalden werkkring even zoo goed regten hebben als de Staat zelve. Zij hebben eigendom en goederen, gevolgelijk ook bewijzen van eigendom dier goederen. Zij hebben nergens meer dan in ons vaderland eene zelfstandige geschiedenis, steunende op hunne ar chieven. De Regering van den Staat heeft dus evenmin regt zich die archieven toe te eigenen, als zij de overige eigendommen der Pro vinciën en steden mag aantasten Voorslagen om die archieven te vervoeren en tot één te verbinden, zoo die immer mogten zijn ge maakt, zijn dus even onuitvoerlijk, als zij schadelijk zijn voor Staats dienst en wetenschap. Want veel wat op de plaats zelve van het hoogste belang kan zijn, is, naar elders vervoerd, noch nuttig noch begrijpelijk, terwijl verhuizingen de grootste rampen (zijn), die archieven kunnen treffen. Maar heeft de Staat geen regt om zich de archieven der Provinciën en gemeenten toe te eigenen, evenmin hebben Provinciën en gemeenten het regt om hunne archieven voor de Regering te sluiten. De Staat kan niet toegeven, dat ondergeschikte administratien zich tegenover hem op stukken beroepen, welke hij niet kan inzien. Waar dit denkbeeld van geheimhouding nog heerscht, is het een gevolg van de verwarring van begrippen, uit vroegere gewestelijke en plaatselijke Souvereiniteit ontstaan. Toen konde eene Souvereine stad de inzage van haar archief aan het Algemeen bestuur weigeren, thans is dit ten einde, en de Regering heeft krachtens het regt van Lees 1844. De schrijver schijnt hier art. 200 van de Staatsregeling van 1798 te vergeten.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 26