12 procedeeren tegen degenen, die later in het bezit van stukken uit die collecties bleken te zijn, ben ik hun dankbaar, dat zij uit die door de overheid verwaarloosde en verstrooide stukken iets hebben gered en bewaard. Dat het Rijk die stukken nu tegen goed geld moet terug- koopen, vind ik niet meer dan billijk dat is zijn verdiende loon voor zijn gebrek aan zorg. „Habet quod sibi imputet", citeert Bakhuizen van den Brink zelf. Eene andere reden, waarom Bakhuizen van den Brink zoo gaarne eene Archiefwet wenschte, was het gemis van een voorschrift om trent de authenticiteit van door archivarissen afgegeven afschriften. De Archiefwet van 1918 heeft ons zulk een voorschrift gebracht; maar ik geloof niet, dat iemand onzer er veel van heeft gemerkt. Men was reeds vóór dien, ook ten tijde van Bakhuizen van den Brink, gewoon de juistheid van door ons gewaarmerkte afschriften te erkennen, en de nieuwe bepaling dient alleen om moeilijkheden, die zich nog niet hadden voorgedaan, maar zich wellicht in de toekomst zouden hebben kunnen voordoen, af te snijden. Maar datgene, waarom het Bakhuizen van den Brink vooral te doen was, was eene regeling, waardoor nauwer verband werd gelegd tusschen het Rijksarchief te 's-Gravenhage, de provinciale en de gemeente-archieven. Hij prees Gachard gelukkig, omdat het Koninklijk Besluit van 17 December 1851 de provinciale archieven in België aan het Rijksarchief ondergeschikt maakte, en art. 103 der Gemeentewet, dat de zorg voor de gemeentearchieven onder Burgemeester en Wet houders aan den gemeentesecretaris opdroeg, betitelde hij als „dat vervloekte art. 103". In dit opzicht is de toestand thans volslagen gewijzigd. Dat de provinciale archieven in het Rijksverband zijn ge treden, heeft hij zelf voorbereid. Toen het Koninklijk Besluit van 26 Juni 1856 door hem werd ontworpen, schreef hij: „Of de provinciale archieven (tot 1798, bedoelt hij) Rijksarchieven zijn, is eene vraag, waarover in utramque partem zou kunnen getwist worden. Het is Uwe Excellentie niet onbekend, dat ik eene beslissing in dien zin wensch, maar ik verwacht die eerst van eene wet, regelende het beheer der archieven binnen dit Rijk", en toen het proces over de papieren Van Hilten aan de orde was gesteld, vond Bakhuizen van den Brink het moeilijk te beslissen, wie de revindicatie moest instellen, het Rijk of de Provincie. De Archiefwet heeft de beslissing niet ge bracht, omdat zij niet meer noodig was. Door het systeem van subsi- dieering, door het Rijk ten behoeve der provinciale archivarissen toegepast, werd de invloed van den Staat op de provinciale archieven zoo groot, werden de bemoeiingen van den Staat met die archieven zoo intens, dat het beheer langzamerhand overal, het eerst in Gelderland, 13 het laatst m Zeeland, in Rijkshanden overging en de vraag omtrent het eheer van de oude provinciale archieven thans geene vraag meer is Op de gemeentearchieven heeft het Rijk nooit aanspraak gemaakt; maar het onbeperkte beschikkingsrecht van de gemeenten over hare archieven, dat art. 103 der Gemeentewet huldigde, heeft de Archief wet aanmerkelijk beperkt. Het tweede lid van art. 103, dat zoo fel door Bakhuizen van den Brink bestreden is, is thans afgeschaft, en de Maat kan z„ne zorgende hand ook over de gemeentearchieven uit strekken, wanneer de plaatselijke autoriteiten in hare zorg te kort schieten. Me dunkt, Bakhuizen van den Brink zou hier tevreden zijn. De opleiding der archivarissen was in den tijd van Bakhuizen van DEN Brink nog geen onderwerp van discussie. Veel werk moest door dilettanten worden verricht. Voor provinciaal archivaris in Noord kant had hij het liefst iemand zien aangesteld, wien tevens het statistiek bureau der provincie was opgedragen; deze werd echter met benoemd, maar het ambt werd gegeven aan den conrector van het Bossche gymnasium. In Drente waren twee archivarissen achter elkander beiden tevens ambtenaren ter provinciale griffie, en de Rijksarchivaris legde er zich bij neer. Het provinciale archivaris ambtwas nog een slecht bezoldigde honor, en de archivaris was dikwijls slechts een dag m de week verplicht ten archieve werkzaam te zijn. Gok hier is dus groote vooruitgang te constateeren. De meest verblijdende vooruitgang mag echter vastgesteld worden op het gebied der archiefordening. Hoewel Bakhuizen van den Brink tot op zekere hoogte le respect des fonds huldigde, was hij er toch verre van af, de strikte voorschriften, die de Handleiding in dit opzicht geeft, toe te passen. Dat de door den brand incompleet geworden Marine-archieven op allerlei wijzen zijn gecompleteerd, is bekend genoeg. Niet slechts werden de archieven van de Marine aangevuld met dje van de directiën der Marine te Amsterdam, te Vlissingen en te \X illemsoord, ook de particuliere collecties Van den Velden, Ver Huell en andere werden er voor geplunderd. In het algemeen werden de particuliere verzamelingen, die door aankoop of schenking verkregen werden, met bijeengehouden, maar ingelijfd bij de archieven, waartoe z,, m betrekking stonden. Niet het herkomstbeginsel stond daarbii op den voorgrond maar veeleer de opvatting, dat de bedoelde stukken as historische bescheiden de verzamelingen aanvulden, waarheen zij werden overgebracht. Thans nu die archieven weder moeten worden hersteld ,n hun ouden staat, en de bestanddeelen, die er ten onrechte mede vermengd zijn geweest, er weder van moeten worden afge scheiden, is het dikwijls moeilijk, soms zelfs onmogelijk de herkomst van menig stuk vast te stellen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 12