144 seksen had in deze dagen officieel reeds belangrijke vorderingen gemaakt - zes stuivers „te drinckgelt" aanboden. Het daarbij aansluitende „witte ruyge register" was een minder gunstige bejegening van het soldatenvolk te beurt gevallen. Het was n.l. met andere deelen in het Spui terecht gekomen, waaruit het in weinig voordeelige conditie, hetzij door Arent Pietersz, gewezen koster van de Hofkapel, dan wel door Joesgen Lammens, „de huusvrouwe van Cornelis Geryts up t Spoye", was opgevischt2) en daarom, na vol doende gedroogd te zijn, toevertrouwd aan de goede zorgen van mr. Jan Maris, „scoelmeester" en boekbinder te Delft, die den 26en ugustus 15 stuivers ontving „van verbonden ende uutgeperst te hebben t witte ruyge registre, beginnende prima October anno 26,J) dat bij den overval van den Hage beroeft ende geram- paneert es geweest ende bij den vianden in t watere upte Spoye in den Hage geworpen es geweest." 4) Evenwel, de pogingen, om het register te herstellen en houdbaar te maken, schenen volgens het oordeel van de heeren rekenmeesters met in alle opzichten bevredigend. Den 15en April 1529 werden Cornelis Thielmanszoon den perkamentbereider 7 Carolusguldens uit betaald „voor 31 quaternen franchijns, in der Camere bij hem gelevert, omme te vernyeuwen t witte ruyge registere, overmits dat t zelve in tyde, dat de Geldersschen den Hage overvyelen, mit anderen registeren van der Cameren in t watere up t Spoeye geworpen es geweest ende uuyt saecke van dien in t gescrift tot veel plaetsen vergaen ende nyet wel leeselyck ende in toecomende tyden meer vergaen ende quaelicken te lesen sal wesen."5) Daarop trok Symon ranckez, van der Does, klerk van den auditeur-ontvanger Vincent Dammasz. aan den arbeid, om „van nyeux" te copieeren „in franchyne t witte ruyge registere", waarna den 28en September de rekening werd voldaan aan den boekbinder aan de Plaats, „voor t binden ende een ruyge witte couvertorie gelevert tottet nyeuwe witte ruyge registre, dat onlancxs verscreven es". 6) Het js mij niet gebleken, dat men zich ooit rekenschap gegeven Aldaar, fol. 24. 2) Aldaar, fol. 39 vo, 26 vo. 3' ^et olH.e opschrift van den vroegeren witten ruig-lederen band, die in 1862 bi, de restaureering door een perkamenten werd vervangen, luidde blijkens de in dat laar gedane aanteekenmg aldus: „t Witte ruyghe register, beginnende den se s hi en d en August. XVc ende sesthiene ende eyndende den lesten Augusti XVc vi]ff ende twmtich. De aanduiding in den tekst is dus onjuist. 4) B.v.B-, rek. als voren, fol. 32. 6) B.v.B., rek. 1529-1532, fol. 28. 6) B.v.B., rekening als voren, fol. 34, 30 vo. 145 heeft van het feit, dat in het archief van de Rekenkamer twee gelijk luidende registers in een overigens enkelvoudige serie zijn opgenomen, zonder dat daartoe eenige maatregel van administratieven aard in het algemeen aanleiding gaf. Ik meen, dat met de publicatie van het voorgaande, geheel ontleend aan de rekeningen van de Kamer zelf, het raadsel is opgelost. Een der deelen met zijn door den invloed van het water zeer onevenredig gekrompen en daardoor oneffen bladen, waaraan een grootere poreusheid waarschijnlijk eigen bleef en oorzaak werd van meerder slijtage van den tekst, verraadt voor wie met deze feiten rekening houdt duidelijk genoeg, wat ais het origineel is aan te merken. Het gebeurde had opnieuw duidelijk gedemonstreerd, hoe nood zakelijk het was, een veilige archiefbewaarplaats te bezitten binnen een stevig bevestigd en verdedigbaar centrum en de beraadslagingen der Staten, den 31 en Maart 1528 met die van den Hove te Delft bijeen, zullen deze overtuiging hebben bevestigd. Dus wendde de Rekenkamer zich bij schrijven van den 31 en Maart tot de landvoogdes, waarin zij melding maakte van den inval der vijanden in Den Haag en de groote gevaren, waaraan de archieven hadden blootgestaan. Deze overweging, zoo gingen de rekenmeesters verder, had hun college er toe gebracht, het oordeel van den stadhouder in te winnen met betrekking tot de veiligheid der archieven en deze had in over weging gegeven er bij de regeering op aan te dringen, dat althans de gewichtigste stukken zouden worden overgebracht naar een daar voor aan te wijzen toren van het kasteel te Gouda, terwijl de loopende rekeningen zouden achterblijven in het klooster van St. Aagten te Delft, waar men zich had voorgesteld voorloopig de werkzaamheden voort te zetten. 2) Dit schrijven nu werd door de landvoogdes in handen gesteld van den Raad van Financiën, die door een zijner leden, Jean de Ruffault, ridder, heer van Neufville, 3) voor de afdoening zorgde. En het In den gebruikelijken inventaris-HlNGMAN zijn beide deelen - op den band als 7 (het origineel) en 7a (de copie) aangeduid onder één no. 7 samengebracht, terwi|l een latere hand daaraan het woord „dubbel" toevoegde. Blijkens het voorgaande is deze toevoeging niet juist. l '2\i Dit schrijven is als uitgaand stuk in het Archief van de Rekenkamer niet bewaard, hchter is de inhoud van het verzoek, zooals het hier is weergegeven, opge nomen in het daarop ingekomen antwoord. 8) Zoo wordt hij betiteld in den z.g.n. inventaris SUYS, fol. 266. In 1529 maken van den Raad van Financiën deel uit JOHAN MlCAULT, de stadhouder A. DE LaLAING en RUFFAULT (B.v.B. rek. 1531, fol. 42, Rentm. Rek. van N.Holl.1528, fol. 60, id. 1529, tol. 67 vo. Bij de behandeling van deze zaak zal ongetwijfeld het laatste woord zijn geweest aan den tresorier-generaal MlCAULT, die als zoodanig ook het registermeesterschap

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1926 | | pagina 7