152
Het blijkt, dat de Staten zich te midden van de eigenaardige
verhoudingen, die zij geschapen hadden om te ontkomen aan de ver
denking van tegen den landsheer in opstand te zijn, hun positie ten
volle bewust waren. Hof en Rekenkamer, die te Rotterdam resideerden
waren vijandige organen, evenals 's konings stadhouder, wien zij erken
ning weigerden. Dus wendden zij zich tot den Prins van Oranje als
den nog steeds wettigen vertegenwoordiger van het hoogste gezag,
om toegang tot de Goudsche charterkamer te verkrijgen.
k uH0tuVerfek ,S,chiint den Prins eerst, na belangrijke vertraging te
ebben bereikt, althans eerst bij schrijven van den 23en Augustus uit
het veldleger te Hellenrade bij Roermond gaf de Prins zijn instemming
met het voornemen der Staten te kennen en tevens de vrijheid, dat
deze zeit de bedoelde commissie zouden samenstellen.
De toen door de Staten aangezochte personen, Johan van der Does,
heer van Noordwijk, met de stedelijke afgevaardigden, blijken echter
met in staat geweest te zijn aan hun opdracht gevolg te geven 2)
De moeilijkheden stapelden zich op en 's Prinsen antwoord kon nog
niet zijn doel bereikt hebben, toen hij in zijn resolutie van den 25en
a.v. tot intrekking der kaperbrieven, mede op verzoek der Staten
overeenkomstig hun besprekingen van den 20en Junj, den strijd
tegen het wilde roofsysteem van den woedenden Lumev had aan
gebonden. Daarmee begon een nieuw schrikbewind van den ruwen
geus tegen de voorstanders van gematigdheid en verzoening, kort
daarop gevolgd door het échec van Amsterdam, Naarden en Haarlem
dat aan de verdeeldheid der Staten en die van den Hove nieuw
voedsel gaf, tot het maandenlang beleg van Leiden door het gemeen
schappelijk gevaar de gescheiden machten weer samendreef. Maar
niettemin bleef het verklaarbaar, dat, zooals de Staten van Holland
mJS75^verklaarden, „overmits de geduyrighe swaricheyden van der
mr. CORNEL,s OEM VAN WlJNOAARDEN^rL^vérhet^itg^wekén Hof dat inlezen
grittier van t Hof naar Utrecht gebracht ten huize van OEM, die tevens griffier Zn
opgemaa\rdié9nograaanwezTgaU. (W Alf R^ArXlS^I,"nt" inVentan'S
153
oirloghe ende crijchsberoerte" de zaak „verachtert ende te rugghe
gestelt" was geweest
Toch had het aan den drang tot uitvoering van het eenmaal
genomen besluit niet ontbroken. In het vroege voorjaar van 1574
blijken zoowel Raad als Rekenkamer bij monde van den auditeur
Pieter Herweyer de te Dordrecht vergaderde Staten met nadruk te
hebben aangezocht, de Goudsche charterkamer, die in geen twee
jaar was geïnspecteerd, in de komende Meimaand te doen bezoeken
en na te gaan, „ofte dair oic eenige van de voorseyde sertes ende
registers deur vochticheyt ofte anders soude moegen bederven".
Maar de bemoeiingen der Staten bleken van dien omvang, dat de
inspectie uitbleef, zoodat ook deze poging weder vruchteloos bleek2).
Zoo had het jaar 1575 zijn intrede gedaan en begon het lokkend
gefluit van den vredesvogelaar te Breda, dat andermaal op 's lands
handvesten te Gouda de aandacht vestigde. Het altijd waakzame
Hof van Holland schijnt zich weder met de zaak te hebben ingelaten
en zoo had de Prins door twee van zijn leden, Wijngaarden en Camer-
LING, de Staten 3) aangespoord, om „sonder vertoef" de bewuste
charters te doen inspecteeren, „eer ende alvorens in eenige verdere
communicatie ende vredehandele getreden werde", teneinde na meer
nauwgezette kennisneming van 's lands privilegiën „mit beter voor-
sichtigheydt" de onderhandelingen te kunnen voeren. En thans, zich
beroepende op de in 1572 gegeven machtiging, wezen de Staten
opnieuw daartoe aan Johan van der Does van Noordwjjk, benevens een
afgevaardigde uit ieder der steden, die zouden worden voorgelicht
door den rekenmeester Dirk Janszoon de Bye en den auditeur mr.
Pieter Herweyer 4).
Aanw. Alg. R. A. 1902, XIV-, fol. 1.
voor tl J!tL'S j,eJ<en|d' dat de te Dordrecht vergaderde Staten Lu.MEY verzochten er
binnen t Hof 'in de' H u Reeckeninge< de Registercamer ende de Greffe
b even ook nét het 96 1 f=amer Va" de Staeten van gespaard
bleven, ook met het oog op „allen registers, memorialen, reeckeningen stucken ende
pampieren, daer den lande groetelijcx aen gelegen isOf nu de sLen no„ o H
1) Aanw. Alg. R. A. 1902, XIV2, fol. 2.
2) Ik gaf het betreffende schrijven in extenso in het Nederl. Archievenblad
1923-'24, bladz. 31. Het was bestemd voor de Statenvergadering te Dordrecht met
het oog op een beslissing vóór „Majo toecomende," waarmee niet anders bedoeld kan
zijn dan de voorjaarsvergadering van 1574, omdat die van een jaar vroeger te Delft
was belegd. Dat de Staten op den evengenoemden tijd te Dordrecht bijeen zijn, blijkt
uit de instructie en memorie voor de gecommitteerden van Hof en Rekenkamer
d.d. 27 Maart 1574, opgenomen in het laarboek van „Die Haghe", 1924, blz. 425.
(De aandachtige lezer zal in noot 1 t.a.p. in het Archievenblad het woord „gewis
seld" wel door „gevisiteerd" hebben vervangen). Men lette hier verder wel op de
sedert 1572 gewijzigde verhoudingen: het Hof van Holland, dat, onverschillig of de post
van registermeester thans weder was vervuld, nevens de Rekenkamer op grond van
den ouden toestand ongetwijfeld gerechtigd ware geweest zooals het met den
Prins in alle zaken de leiding had behooren te hebben zonder inmenging der Staten
zelfstandig het Goudsch archief te doen visiteeren, blijkt zich ook .hier reeds eenigszins
aan den nieuwen gang van zaken te hebben aangepast.
3) Het komt in dezen tijd op een informaliteit meer of minder niet aan.
4) Res. St. v. Holl. 6 (anuari 1575. De commissie, in het voorgaand archiefstuk
gedateerd 6 Januari, is met weglating van dien datum opgenomen in de Res, der Staten