Ook Dr. J. H uges Dr. Kespers opvolger, die ook helaas wegens
ziekte zijn taak moest neerleggen gaf hieraan reeds uiting in een
zeer waardeerend artikel in de Goudsche Courant d.d. 10 Maart j.l.
G. J. J. POT.
72
smartelijke krankheid, na een leven van harden, maar ook schoonen,
wetenschappelijken arbeid.
Geboren te Amsterdam, 17 September 1857, studeerde hij te
Leiden in de letteren en promoveerde 3 Juli 1886 op het proefschrift
„Commentatio critica de Camillo Volscorum victore". Reeds voor
het verkrijgen van zijn doctorsbul was hij werkzaam aan het pro
gymnasium later gymnasium te Gouda, als leeraar in de oude
talen; 23 juni 1889 werd hij aangewezen als conrector derzelfde
onderwijs-inrichting. April 1910 zag hij zich genoodzaakt, wegens
toenemende hardhoorigheid den gemeenteraad ontslag te verzoeken,
hetwelk hem den 22sten dier maand eervol werd verleend en moest
hij een functie neerleggen, waarin hij gedurende bijna 28 jaren met
onverflauwde ambitie en toewijding werkzaam was geweest. Curatoren
schreven in hun jaarverslag „Noode zagen wij den verdienstelijken
docent deze werkkring verlaten". Metterwoon verliet hij in den loop
van dat jaar Gouda en vestigde zich te 's-Gravenhage.
Had Dr. Kesper evenwel zijn taak als paedagoog en docent lief,
niet minder was dit het geval met de taak door hem in 1892, feitelijk
belangeloos, op zich genomen, die van archivaris der gemeente. Deze
taak als een bijkomstige begonnen werd weldra een deel, ja
zelfs een groot deel van zijn levenswerk. Lief kreeg hij dezen arbeid
en met onverflauwden ijver deed hij steeds wat zijn hand slechts te
doen vond in dat zoo belangrijk, veel omvattend, steeds nieuwe
bronnen toonend, gemeente-archief. Zijn publicatiën uit de door hem
bewerkte archivalia toonen ons naast zijn groote kennis op dit gebied,
zijn groote interesse in de historie zijner woonstad.
Steeds is hij dezen arbeid trouw gebleven; zelfs in de laatste
zijner levensjaren, toen reeds ernstige ongesteldheid hem dit dikwijls
vrijwel onmogelijk maakte, bleef hij belangstellen in alles wat histori-
schen en archivalischen arbeid betrof. In 't bijzonder bleef hem steeds na
aan het hart liggen wat in „zijn archief", in het Goudsche, geschiedde.
Belangrijk noemde ik de door hem gedane publicatiën en in de
eerste plaats moet hierbij genoemd worden zijn zoo belangrijke studie
helaas onvoltooid gebleven van de geschiedenis van het gym
nasium te Gouda. Van groote waarde voor de geschiedenis van
het onderwijs zijn de gegevens omtrent deze reeds eeuwenoude
inrichting in het eerste gedeelte, „de Parochie of Groote school"
(1366—1572) neergelegd.
Daarnaast verdienen zeer zeker vermelding
Ie. de Goudsche vroedschap en de Religie (Nijhoff's Bijdragen
IV2, 1902, blz. 391 vlg.);
0 Geschiedenis van het Gymnasium te Gouda. (G. B. VAN GOOR ZONEN, 1897),
73
2e. een vervalschte brief van Erasmus (Ned. Spectator 1904,
blz. 277 vlg.);
3e. de oorsprong der Librije te Gouda (Dagblad van Gouda,
12, 13 en 14 Aug. 1912) en
4e. zijne verhandeling over de Traudeniussen, rectoren der Latijn-
sche school te Gouda in de 17e eeuw (Goudsche Courant
Jan. Febr. 1890).
In samenwerking met Mr. Dr. J. C. Overvoorde verscheen van
zijn hand „De Stad Gouda in haar oorsprong en ontwikkeling"
(Bulletin v. d. Ned. Oudh. Bond 1920, blz. 75 vlg.).
Verder bewerkte Dr. Kesper den inventaris van de oude rech
terlijke archieven te Gouda, dien van het archief der Groote- of
St. Janskerk tot en met 1572 (Gouda, J. van Bentum Zn. 1901) en
dien van het Vereenigd Wees- en Aelmoeseniershuis (Gouda, J. van
Bentum Zn. 1910). Vele waren ook zijne rapporten aan het
gemeentebestuur uitgebracht in verband met gerezen kwesties over
eigendom enz.
Dr. Kesper is van ons heengegaan, maar de gedachtenis aan zijn
werken en streven zal blijven. Overal waar men treedt op het door
hem voorgegane pad ontmoet men hem en vooral geldt dat voor
hem, die thans zijne arbeid voortzet. Telkens en telkens weer zijn de
aanteekeningen en de aanwijzingen door Dr. Kesper geplaatst, hem
wegwijzers bij zijn studie, bij zijn werken en vorschen. Vooral de
Goudsche gemeenschap blijve hem hiervoor dankbaar.
Deze beminnenswaardige man, die steeds voor ieder een vrien
delijk woord had, die altijd bereid was een medemensch te doen
profiteeren van zijn groote en veelomvattende kennis op weten
schappelijk gebied, hij die „mensch" was in de volle beteekenis des
woords, is niet meer.
De herinnering aan hem zal evenwel blijven leven
Want in hem zal zeer zeker bevestigd worden dat het aandenken
van iemand in de zedelijke orde onzer maatschappij afhangt van
de trouw en de belangeloosheid waarmede hij in zijn werkkring
gearbeid heeft.
Dit moge zijn echtgenoote en bloedverwanten èn ook zijn vrienden
en bekenden tot troost zijn.
Hij ruste in vrede