62
63
Berichten.
aan de verschillende Rijks- en gemeentearchieven zal dit werk zeker door onze vak-
genooten met vrucht worden geraadpleegd, en daarom zij de aanschaffing van dit boek
aan Rijks- en gemeentearchivarissen ten zeerste aanbevolen, L. L.
J. MOS MANS. De middeleeuwsche notarissen te s-Herto-
genbosch in „Bossche bijdragen", d e e I V I. Uit het tijdvak van
1326 tot 1550 waarover deze overdruk, die de schrijver ter recensie toezond, loopt
zijn geen notarieele minuutacten bewaard gebleven, zoodat de schrijver zijn stof moest
verzamelen uit afschriften en wel voornamelijk uit afschriften van of extracten uit
testamenten bevattende beschikkingen ten behoeve van kerken of stichtingen te s-Her-
togenbosch. Hij stelt eerst een onderzoek in naar het notarisambt in de middeleeuwen
en behandelt de benoeming en vereischte kennis der notarissen, waarbij de Bossche
acten echter geen nieuws aan het licht hebben gebracht. Het feit dat er in deze
kleine stad vaak 25 notarissen gelijktijdig werden aangetroffen, brengt schrijver tot de
conclusie, dat er daaronder vele waren die een ander beroep hadden en slechts bij
gelegenheid als notaris optraden; uit de acten blijkt, dat zij dikwijls op straat of in de
kerk werden opgemaakt. In het derde hoofdstuk wordt de verhouding tusschen minuut
en afschrift der notarieele acte besproken. Hier heeft volgens den schrijver hetzelfde
gegolden als in de naburige provinciën, dat nl. niet de minuut doch het afschrift, voorzien
van een eigenhandig geschreven onderschrift en notarismerk, rechtskracht bezat, lot slot
wordt het een en ander meegedeeld over deze notarismerken, waarvan een aantal
afbeeldingen zijn opgenomen. Als bijlage is aan deze studie nog een chronologische lijst
der Bossche notarissen toegevoegd, waarvoor de toelichting in het tweede hoofdstuk
te vinden is; een verwijzing daarheen zou niet overbodig geweest zijn. G. H. C. B.
M. G. A. DE Man. Het leven en de werken van johannes
Loof, stempelsnijder en graveur te Middelburg. Deze overdruk
uit het Archief van het Zeeuwsch Genootschap van 1925, die tevens gediend heeft
als feestgave bij de viering van den zeventigsten verjaardag van de schrijfster van
deze verhandeling, werd door den uitgever aan den redacteur ter bespreking toege
zonden. Dit geeft ons aanleiding ook onzerzijds de op haar speciale gebied alom in
den lande bekende jubilaresse onzen hartelijken gelukwensch aan te bieden, en daarbij
den wensch uit te spreken, dat het haar nog lang moge gegeven zijn op het gebied
der munt- en penningkunde hare altijd interessante studiën voort te zetten. Onzerzijds zal
liet ons steeds een voorrecht blijven haar daarbij de uit de archieven geputte bronnen
te verschaffen, waardoor niet het minst hare geschriften steeds zoo waardevol zijn.
Ook dit geschrift, voor een deel gebaseerd op aan de Middelburgsche archieven
ontleende gegevens, draagt daarvan weder de duidelijke sporen.
Sint e-G eertruydtsbronnen. Driemaandelijksch tijdschrift
gewijd aan de Geschiedenis en Volkskunde van West-Brabant
en omgeving, ónder redactie van H. LEVELT en F. BEVIN r.,
1ste jaargang (1924) en 2de laargang (1925). - Dit nieuwe tijdschrift,
waarvan onlangs de tweede jaargang voltooid is, werd geregeld door den uitgever
A. I. A. DE KOK te Bergen op Zoom aan ons blad toegezonden. Wat den inhoud
betreft onderscheidt het zich, in het algemeen genomen, niet wezenlijk van dergelijke
tijdschriften in andere provinciën. Alleen krijgen wij den indruk, dat aan de volkskunde
wel een zeer ruime plaats is toebedeeld. Ook valt het te betreuren dat door omstan
digheden, die wij als buitenstaanders niet voldoende kunnen beoordeelen, naast het
voor geheel Noord-Brabant reeds jaren lang bestaande tijdschrift Taxandria voor het
westelijk gedeelte van die provincie nog een afzonderlijk tijdschrift moest worden
opgericht.
Het Lichtbeeld, Tweede laargang 19244925. Nrs. 6-12- Derde
aargang 1925/1926, Nrs. 1-5. - In aansluiting aan hetgeen wij in'de vorige
Literatuurkroniek in den Jaargang 1924/1925, blz. 93 mededeelden, kunnen wij hier
melden, dat ditjndschr.ft bij voortduring bleef het officieële orgaan van de Vereeniging
Nederlandsch Centraal Filmarchief. In Nr. 6 van 1924/1925 komt de Heer IDZFRDA
nog eens terug op het volgens zijn meening „particulier ondeskundig gedoe", waar
mede de genoemde vereeniging zich bezig houdt, hetgeen Prof. FRUIN als conservator
aanleiding geeft tot een kort woord van repliek. In Nr. 9 van 1924/1925 is te vinden
het Jaarverslag van het Nederlandsch Centraal Filmarchief over 1924. Uit dat verslag
blinkt' dat er een, zij het dan ook langzame ontwikkeling in de werkzaamheden van de
nieuwe Vereeniging is waar te nemen. Versterking van de geldmiddelen blijft steeds
gebiedend noodzakelijk. Moge deze niet uitblijven. Ook naar hetgeen wij in dezen
uiten de grenzen van ons land waarnemen, schijnt toch voor dit nieuwe terrein van
onzen arbeid wel een toekomst weggelegd. Van veel belang zijn ten slotte de in
nr. 10 en 11 van 1924/1925 resp. door Prof. Mr. R. FRUIN en Dr. H. E. VAN GELDER
geplaatste korte opstellen, waarin eerstgenoemde onder den titelHet bewaren en
beschrijven der films de zaak van zuiver archivalische, laatstgenoemde onder den titel
De film als historiebron de zaak van geschiedkundige zijde beschouwd. L. L.
Algemeen.
Staatsbegrooting voor 19 2 6. - Bij art. 182: Jaarwedden enz. der
ambtenaren bij de Rijksarchieven wordt het volgende vermeld
„Gerekend is op de bevordering van twee commiezen tot hoofdcommies
onderscheidelijk op 1 April 1926 en 1 Mei 1926, van twee adjunct-commiezen
tot commies, onderscheidenlijk 1 Maarten 1 |uni 1926, vaneen klerk tot adjunct
commies met ingang van 1 Maart 1926, en van een concierge-binder tot
klerk-concierge, met ingang van 1 lanuari 1926.
Verder is ƒ4200 uitgetrokken om een op wachtgeld gestelden hoofd
commies bij het Algemeen Rijks-Archief weder te werk te stellen. De ondervinding
heeft nl. geleerd, dat de ten vorigen jare toegepaste inkrimping van het personeel van
het Algemeen Rijksarchief te ver is doorgevoerd. De dienst eischt dringend weder-
tewerkstelling van een der ontslagen hoofdambtenaren."
Archieven van overheidscommissies. - De minister van binnen-
landsche zaken heeft aan Gedeputeerde Staten in de provincies geschreven
„In opdracht van de laatstgehouden bijeenkomst van Rijksarchivarissen en archi
varissen aan het Algemeen Rijksarchief') dringt de Algemeene Rijksarchivaris er op aan,
te bevorderen, dat voortaan bij het besluit, waarbij van overheidswege een commissie
wordt ingesteld, de plaats wordt aangewezen, waarheen de bescheiden betreffende de
werkzaamheden dier commissie bij haar opheffing zullen worden overgebracht.
De wenschelijkheid van een dergelijke voorziening is inderdaad zeer groot. De
archieven van vele hoogst belangrijke commissiën zijn verloren of berusten onder de
rechtverkrijgenden van vroegere leden of secretarissen dier commissiën tot groot
nadeel van het historisch onderzoek, en ook thans gaat het, na de opheffing, met de
archieven van vele commissiën niet anders. Het is hoogst wenschelijk, hierin althans
Vlg. Ned. Archievenblad 1924/1925, blz. 204 (N. v. d. Red.).