60 61 Hij kómt met kracht op voor deze laatste opvatting, en het schijnt mij van belang, ook hier deze meening met instemming weer te geven, al is er al bitter weinig uitzicht dat de tegenwoordige machthebbers zich daartoe zullen bekeeren. Een werkman gunt men graag wat vrijen tijd voor zijn eigen persoonlijke behoefte en die van zijn gezin en evenveel wil men ook wel gunnen aan den bibliothecaris. Dat deze meer vrijen tijd, meer vrijheid van beweging noodig heeft, ziet men volstrekt niet in. En toch is dit het geval. Bibliotheekwerk is geen zuiver administratief werk. Een bibliothecaris die zijn vollen werktijd aan zijn bestuursplichten wijdt, kan deze op den duur niet behoorlijk verrichten, hij gaat geestelijk achteruit, hij wordt een routine man, in plaats van een voorlichter op wetenschappelijk gebied. Om een goed wetenschappelijk bibliothecaris te zijn, moet men in zijn ambt zelf tijd hebben voor studie, men moet door nooit stilstaanden arbeid van geest, zijn gezichtskring uitbreiden. Alleen dan zal men zijn ambt met voldoening kunnen ver vullen, alleen dan zal men in toenemende mate raadsman en helper kunnen zijn van de bezoekers der bibliotheek, van de werkers op het gebied der wetenschap. En die gelegenheid tot studie moet niet afhankelijk zijn van een voor een bepaald doel aan te vragen verlof, en daardoor van een gunstige stemming, van een toevallig liberaal inzicht van een hooger geplaatst ambtenaar. Welke zekerheid heeft men nog, dat zulk een helder inzicht bij onze bestuurders zal te vinden zijn? Zij zijn maar al te zeer het beeld van ons tegenwoordige publiek, dat van bibliotheekzaken en van weten schappelijke behoeften in 't algemeen volstrekt geen begrip heeft en er niets voor voelt." L. L. laar boek Amstelodamum 19 2 5. In dit laarboek komt voor een merkwaardig artikel van de hand van Dr. LEONIE VAN NlEROP, getiteld: Verscheuren. Een bijdrage tot de geschiedenis van het Amsterdamsch archief. Daaruit blijkt, dat men te Amsterdam ook in vroeger eeuwen oog gehad heeft voor dit in onzen tijd steeds van meer belang wordend vraagstuk. In de 18de eeuw deed men de opruiming meer stelselmatig geschieden dan in het begin van de 19de eeuw. Het is bekend genoeg dat er toen onnoemelijk veel archivalia voorgoed voor het wetenschappelijk onderzoek zijn verloren gegaan. Hetgeen hier van Amsterdam wordt medegedeeld is meer dan treurig. Intusschen het stelselmatig vernietigen in de 18de eeuw heeft nog veel doen opruimen wat nu maar noode wordt gemist. Destijds werd alles in een „verscheurboek" opgeteekend. Hetgeen Mej. VAN NlEROP daaromtrent mededeelt, verdient vooral de aandacht. Vooral voor de economische geschiedenis kan volgens schr. dit boek nog thans zijn nut doen. Gedenkschrift samengesteld door de Weeskamer te Batavia, naar aanleiding van haar 300-jarig bestaan op 1 October 19 24.— Dit boekwerk, dat ons door vriendelijke bemiddeling van den Landsarchivaris te Batavia, thans ons medelid Dr. GODËE MOLSBERGEN, werd toegezonden, is uit archivalisch oog punt vooral hierom van belang, omdat er uit blijkt, dat het vroeger afzonderlijk bewaarde archief van de Weeskamer te Batavia, waaraan destijds de emeritus-predikant Ds. H. SNEL zijn krachten gaf, in 1922 grootendeels naar het Landsarchief is overgebracht, een inderdaad hoogst belangrijke aanwinst, omdat, blijkens de opgave van Dr. GODÉE MOLSBERGEN op blz. 17 en vlg. van het Gedenkschrift, dat archief ook de bescheiden der overige weeskamers in Ned. Indië over de voor iedere weeskamer daar aangegeven, soms tot het begin der 17de eeuw teruggaande jaren bevat los. CUVELIER. Notice sur STANISLAS BORMANS. - Deze overdruk uit de Annuaire van de Academie Royale de Belgique, dien de schrijver, ons corres- pondeerend lid, de vriendelijkheid had aan den redacteur toe te zenden, verdient vooral hierom onze aandacht, omdat er uit blijkt, dat het dezen eminenten Belgischen geleerde, waarover dit levensbericht gaat, hoewel vóór alles archivaris, door allerlei omstandigheden toch nooit gegeven was den post van Algemeen Rijksarchivaris van België te bekleeden. BORMANS was, na onder meer gedurende korten tijd hoofd van het archiefdepót te Luik te zijn geweest, verder in die plaats gedurende zijn geheele leven in verschillende wetenschappelijke functies werkzaam. L. L. Jaarverslag van de Commissie voor 'sRijks Geschiedkun dige I ublicatiën over 1924. Dit verslag ontleent voor de lezers van ons blad vooral zijn belang aan het feit, dat er een uitvoerige Bijlage aan is toegevoegd, be vattende onder meer den letterlijken afdruk van den 18den-eeuwschen auctiecatalogus der allermerkwaardigste handschriftenverzameling van Ds. DAVID FEUD VAN Gll-'FEN, waarover handelen de artikelen van Mr. OVERVOORDE resp. op blz. 163 en vlg, van den jaargang 1923 1924, en blz. 71 vlg. van den iaargang 1924M925, van ons blad. Zooals ook uit de inleidende woorden van de Commissie vóór den afdruk van den Catalogus blijkt, is de tegenwoordige verblijfplaats van nog slechts enkele der hand schriften met zekerheid te bepalen. Moge de verspreiding op ruime schaal van dezen afdruk in het buitenland, en vooral ook in Duitschland, er toe leiden, dat nog vele van de verloren schapen worden terecht gebracht. Vooral voor de belangrijke collec- tiones epistolarum, genoemd in Afdeeling II, zou het van groot belang zijn te weten, waar die zich thans bevinden. l Correspo n dance frangaise dr. MARGUERITE d'Autriche, duchesse de Panne avec PHILIPPE II, editée d' après les copies! faites par M. R. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, par S. ÏHEISSEN, lome I, 1565—15 67. (Publications de I Historisch Genootschap établi a Utrecht, Iroisième Série, Nr. 4 7). Hoewel ons blad, in het algemeen gesproken, niet de plaats is tot het vermelden of bespreken van verschenen bronnenpublicaties, zoo maken wij voor het eerste deel van deze reeds lang tegemoet geziene magistrale uitgave een uitzondering. Men vergunne ons hierbij één opmerking van algemeenen aard. Is het in den tegenwoordigen tijd nog wel gerechtvaardigd bij een dergelijke publicatie den afdruk te doen geschieden naar de afschriften der origineelen, hoe geniaal, als in dit geval, de afschrijver dan ook qeweest is? Thans, nu de internationale verhoudingen zich weder steeds meer gaan herstellen, zou het toch zeker niet zoo bezwaarlijk meer zijn gevallen om de origineelen uit Brussel en Weenen tijdelijk voor zulk een belangrijke uitgave in ons land gedeponeerd te krijgen. L. L. P. VAN HEIINSBERGEN. De pijnbank in de Nederlanden. Gro ningen, I. Noordhof f, 192 5. Ook van dit boekwerk zouden wij geen melding hier ter plaatse hebben gemaakt, zoo het ons niet door den uitgever ter be spreking was toegezonden. Wij volstaan daarom hier met de mededeeling, dat de schrijver in dit boek heeft vereenigd diens opstellen, geplaatst in het Tijdschrift voor geschiedenis van October 1924, en in deel XXXIII van het Tijdschrift voor Strafrecht. Van belang is vooral hetgeen de schrijver in het eerste hoofdstuk op duidelijke wijze over de ontwikkeling van de procedure in strafzaken hier te lande van de oudste tijden af aan mededeelt. Vooral bij de definitieve ordening van de rechterlijke archieven

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1926 | | pagina 36