58
59
Literatuurkroniek,
thans het archief van de (Hoofd)commissie tot de zaken der Israë
lieten bewaard wordt; en verder op de nrs. 239 314 achter Af-
deeling C, van welke de nrs. 31 1 —314 oogenschi|nlijk zonder bezwaar
als particuliere stukken kunnen worden beschouwd, echter niet zoo
dadelijk de nrs. 239-310, die mij, oppervlakkig gezien, toeschijnen
tot het eigenlijk archief te moeten worden gerekend.
Vooral de stukken uit de 18de eeuw zijn uit historisch oogpunt
merkwaardig. Nog merkwaardiger zouden geweest zijn die, behoo-
rende tot het archief van de Portugeesch-Joodsche gemeente, die van
c. 1654-c. 1700 te Middelburg heeft bestaan. Van dat archief is
echter geen enkel spoor meer aanwezig bevonden. Wel is de be
graafplaats van die gemeente nog in wezen gebleven, en zelfs in
1912, ook met hulp van Engelsche zijde, gerestaureerd, zooals in de
Inleiding te rechter plaatse wordt herinnerd.
Opmerkelijk is nog het feit, dat resp. onder nr. 8 en nr. 27 in
den inventaris huwelijksakten van 1726—1806 en 1809—1815 worden
vermeld, hetgeen er op wijst, dat de maatregelen van het Keizerrijk
evenmin als voor zoo tallooze huwelijksaanteekeningen enz. uit Her
vormde gemeenten, ook voor deze aanteekeningen uit een Joodsche
gemeente niet het gevolg gehad hebben, dat ze aan hun oorsprong
zijn ontrukt en naar de burgerlijke gemeente zijn overgebracht.
Alles bijeen kan men de Middelburgsche gemeente gelukkig
achten, dat, dank zij de gastvrijheid, door het Rijk verleend, haar
archieven thans zoo goed zijn verzorgd. In een bericht in de pers
is er destijds reeds terecht op gewezen, dat de nieuwe opperrabijn,
dien onlangs na jaren de gemeente Middelburg weder zelfstandig heeft
verkregen, in dezen inventaris het keurig geordende materiaal zal
vinden tot beschrijving van de geschiedenis dezer Hoofdsynagoge in
het ressort Zeeland. Moge het dan echter niet bij Middelburg blijven
en moge op grond van de Archiefverordening voor de Joodsche
archieven, vele gemeenten, hetzij met hulp van het Rijk, hetzij zelf
standig, het goede voorbeeld van de Middelburgsche gemeente volgen.
L. LASONDER.
Archief der gemeente Alkmaar. Inventarissen der bij het stads
archief bewaarde archieven. I. De Archieven van Jhr. Floris van
Jutphaes van Wijnestein en Margaretha Splinter, alsmede van ieders
boedel en stichting te Alkmaar, door N. M. J. Dresch, Archivaris der
gemeente.
Als 1e deel van de inventarissen van de bij het stads-archief be
waarde Archieven deed de Alkmaarsche Archivaris' in 1924 een be
werking het licht zien van de archieven der stichtingen van jhr. Floris
van Jutphaes van Wiinestein en zijne echtgenoote Margaretha Splinter,
moo™3" grootste gedeelte door de gemeente in de jaren 1921 en
1922 verworven is. De heer Dresch heeft zijn materieel ondergebracht
onder drie hoofdafdeelingen die, gezien het korte bestek van den
inventaris ietwat pompeus worden aangekondigd op afzonderlijke
pagina s; hij behandelt eerst den gemeenschappelijken boedel der echte
lieden en vervolgens de afzonderlijke boedels en stichtingen der beide
undatoren. Jhr. Floris van Jutphaes riep een stichting in het leven ten
bate van twee arme studenten in de theologie; zijn vrouw een pro-
venhuis tot opname van acht ongetrouwde vrouwen, benevens een
uitkeermg aan een arm theologisch student. De inventaris, die volgens
de regelen der kunst is samengesteld, geeft, behoudens enkele ver
gissingen van ondergeschikt belang (zoo is b.v. in noot 3 van het
voorwoord de naam van den Bosch'schen notaris weggevallen; zoo
vermeldt no. 206 abusievelijk de rentmeestersrekeningen over de
jaien 1825/26—1832/33 (in plaats van —1921)), geen aanleiding tot
verdere opmerkingen. Slechts zou men kunnen vragen wat den be
werker er toe heeft geleid in hoofdafdeeling B de rubriek: Rekeningen
te laten voorafgaan aan die betreffende: Onroerende goederen, terwijl
in hoofdafdeeling C de volgorde omgekeerd is.
Ter vergemakkelijking van het gebruik heeft de heer Dresch aan
het slot van zijn inventaris lijsten laten afdrukken van de executeurs-
collators (resp. regenten) en rentmeesters der beide fundaties benevens
indices van persoons- en plaatsnamen.
H.
Levensberichten van de M ij. der N e d e r I. Letterkunde te
Leiden 19 23-1924, - Doordat in onze drie laatste afleveringen wegens
paatsgebrek geen literatuurkroniek kon worden opgenomen, kunnen we eerst thans
hier mededeelen, dat in genoemden bundel een met warmte geschreven levensbericht
van onzen nog steeds zoo betreurden vakgenoot |hr. Mr. W. G. FEITH voorkomt van
de hand van ons medelid W. J. C. BlILEVELD. In den bundel 1924-1925 komen
geen levensberichten van archivarissen voor. p
Het Boek. - In de aflevering van October 1925 van dit tijdschrift komt de
volgende mededeel,ng voor van Dr. C. P. BURGER |R„ die wij, omdat hetgeen daar
over bibliothecarissen gezegd wordt mutatis mutandis ook geheel van toepassing is
op archivarissen, hier letterlijk doen volgen
„In de Revue des bibliothèques wordt de vraag gesteld: „Les bibliothécaires
doivent-ils avoir des loisirs?"
De schrijver, Chl. SUSTRAC, bespreekt het strijdpunt, of men bibliothecarissen
geluk moet stellen met administratieve ambtenaren en dienovereenkomstig hun werktijd
regelen - of wel, hen op eene lijn brengen met het wetenschappelijke onderwijs
personeel, en hun eene dagtaak toewijzen, die wat tijd vrij laat.