56
betrokken bij de werking van het admiraliteits-bestuur. De in- en uit
gaande rechten toch werden geheven zoowel aan de land- als aan
de zeezijde, en gewesten als Gelderland voor het reeds onder de
Republiek zoo belangrijke Rijnverkeer, en Overijssel voor de handels
beweging naar Westfalen en verder Duitschland in hadden bij een
goede heffing dezer rechten evenzeer belang als Holland met zijn
machtig zeeverkeer.
Men zou het kunnen betreuren, dat Dr. DE Hullu in zijn breede
inleiding tot den Inventaris van de Archieven der Admiraliteits-colleges,
waaraan het bovenstaande werd ontleend, op dit onderdeel niet meer
den nadruk heeft gelegd. Het belang toch van zijn Inventaris is tweeërlei
hij opent den toegang tot de bouwstoffen voor de Nederlandsche
marine-geschiedenis, voorzoover zij na de catastrophe van 1844, toen
het departement van marine in vlammen opging, zijn bewaard gebleven,
en verschaft tevens toegang tot belangrijke documenten voor de econo
mische, met name de handelsgeschiedenis van Nederland.
Om deze laatste te kunnen waardeeren, is noodig allereerst kennis
van het ressort der afzonderlijke colleges. Wil men bv. weten, of voor
de linnenindustrie van Twente, waar de „reeders" hun wevers aan
den arbeid hadden tot in Munsterland, alzoo tot over de grenzen der
Republiek en waar dus een voortdurende beweging was van komend en
gaand linnen garen en linnen stof nadere gegevens zijn te vinden,
dan zou men zich kunnen wenden tot de Westfriesche admiraliteit,
onder welke de kantoren ressorteerden, die in het Oosten het verkeer
controleerden over de grenzen van Overijssel. Het verschillend aan
deel in de perceptie door de hoofd- en bijkantooren binnen het gebied
van iedere Admiraliteit is mede een zaak van beteekenis. Zoo vindt
men uitvoer van geraffineerde suiker uit het gebied der admiraliteit
van Amsterdam, maar zonder meer is niet te weten, in hoeverre het
uitgevoerde quantum product is van goederenbeweging en raffinage-
nijverheid der stad Amsterdam. Om in de vrij talrijke gegevens, die
de Inventaris met betrekking tot de geschiedenis van handel en nijver
heid uit den rijken goudmijn van het Algemeen Rijksarchief naar boven
heeft gebracht, niet het rechte spoor te missen, is kennis van het
ressort en van de wijze van heffing der vérschillende colleges onmis
bare voorwaarde en men zou daarom den wensch willen uitspreken,
dat de schrijver van de Inleiding den lezer ook over deze aange
legenheden nauwkeurig had ingelicht.
Ik zie Dr. de Hullu reeds meesmuilenonderzoekers plegen
tegenover archivarissen veeleischend te zijn. Helaas, tegenspreken
durf ik niet. Van de vele bezoeken, die ik als aankomend historicus
op de werkkamer van den geleerden beheerder der koloniale en marine-
57
archieven heb gebracht, behoud ik echter o. m. deze herinnering,
dat Dr. de Hullu zelfs op zeer ver-gaande vragen zelden of nooit
het antwoord schuldig bleef. F.en aanvulling op zijn Inleiding ware
immer mogelijk.
Z. W. SNELLER.
D. A. FéLIX. De Archieven, berustend onder het Bestuur der
Nederlandsch-lsraëlietische Hoofdsynagoge te Middelburg, 1704- I906.
(Versl. omtrent 's-Rijks oude Archieven 1923, II, blz. 132 vlg.).
Hoewel het ons voornemen is binnenkort de bundels Verslagen
omtrent 's-Rijks oude Archieven over 1922 en volgende jaren in hun
geheel te bespreken, zoo achten wij het toch wel de moeite waard,
temeer waar een recensie-exemplaar de redactie bereikte (een ge
woonte, die ten aanzien der in de Verslagen verschijnende inventarissen
veel te weinig wordt gevolgd), hier ter plaatse een enkel woord te
wijden aan den inventaris, waarvan de titel hierboven is afgedrukt.
Voor het Joodsch archiefwezen toch is het wel een gebeurtenis
te noemen, dat hiermede de eerste uitvoerige inventaris van een archief
eener Ned. Israëlietische gemeente hier te lande in druk is verschenen.
Eigenlijk moeten wij spreken van archieven, want terecht zijn in dezen
inventaris, zooals ook de titel reeds aangeeft, beschreven de verschil
lende archieven, ook die archieven, die feitelijk niet als tot de kerkelijke
gemeente te Middelburg behoorende kunnen worden beschouwd en
dan ook door Mej. Felix onder E als gedeponeerde archieven zijn
vereenigd, die allen thans onder het bestuur van de Ned. Israëlietische
Hoofdsynagoge te Middelburg berusten. Indien ik één opmerking mag
maken over dezen overigens geheel volgens de Handleiding bewerkten
inventaris, dan is het deze, dat die inventaris in wat al te veel onder
afdelingen verdeeld is. Bij dit inderdaad niet groote archief had
m. i. evengoed kunnen worden volstaan met de veranderingen in de
organisatie in de jaren 1809 en 1815, en ook in 1863 (van ook van
dit jaar af aan nog een afzonderlijke afdeeling aan te nemen is ook Mej.
Felix afgeschrikt) in de Inleiding aan te geven. Daarmede zou dan
tevens zijn voorkomen, dat de nrs. 1, 2, 11 en 13—15 driemaal in
den Inventaris vermeld worden. Alle stukken van particulieren aard
hadden dan in een Aanhangsel na de beschrijving der gedeponeerde
archieven kunnen zijn bijeengevoegd. Zijn de stukken, die thans in
drie aanhangsels resp. achter de afdeelingen A, B en C voorkomen,
overigens wel alle zuiver particulierik heb hier vooral het oog
op de nrs. 31 33, achter afdeeling Bzou nr. 32 niet veeleer in
het Algemeen Rijksarchief thuis behooren, waar immers ook reeds