52 Boekbespreking. Deze boutade verdient een woord van protest. Of de Rijks- dienaar mr. S. Muller Fz. eigenmachtig de collectie over verschillende depots verdeeld heeft, dan of hij daartoe, gelijk mag worden ver ondersteld, de machtiging van den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft gevraagd en verkregen, doet weinig ter zake; ook een Minister is een dienaar van het Rijk en zou dus even weinig genade in de oogen van den heer Wieder vinden. Evenmin is het van belang, of het mij onbekende „schoolrecept" van de Ecole des chartes, dat in 1882 in Utrecht door doorslag schijnt te hebben gegeven, overeen stemde met hetgeen thans is vastgelegd in het Koninklijk besluit van 2 September 1919 (Stbld. no. 552); waarop het aankomt is dit; be hoort eene collectie als die, nagelaten door Van Buchel, dat wil zeggen eene verzameling van allerlei heterogeene stukken, die alleen dit gemeen hebben, dat zij door den aartssnuffelaar en verzamelaar Van Buchel zijn bijeengebracht, altijd in haar geheel te blijven, o behooren de bestanddeelen er van in dier voege te worden verspreid, dat de oorspronkelijke archiefstukken met de archieven, waaraan zij onttrokken zijn, worden hereenigd, en de overige papieren zoo over de verschillende bewaarplaatsen van historische stukken worden ver deeld, dat elk stuk daar bewaard wordt, waar een onderzoeker er 'teerst navraag naar doen zal? Het spreekt van zelf, dat sommige onderzoekers, zooals de heer Wieder, liefst alles zouden bijeeniaten; maar het gros van hen, die de papieren raadplegen om te weten wat er in staat, zal zeker aan de regeling van het boven aangehaalde Koninklijk besluit en aan het „schoolrecept" van de Ecole des chartes boven het „bibliotheek-recept" van dr. Wieder de voorkeur geven Me dunkt, het eenige wat de heer Wieder en de zijnen in redehikheid kunnen vorderen, is, dat blijkt, naar welke depots de verschillende papieren van zulk eene kunstmatige collectie zijn overgebracht, opdat de verzameling voor onderzoekers als dr. Wieder op het papier kan worden gereconstrueerd. Zooals te verwachten was, heeft mr. Muller daarvoor gezorgdwant aan zijne opteekemngen heeft de heer Wieder zeker de door hem medegedeelde gegevens omtrent de verspreiding der collectie ontleend. In plaats van dus te smalen op dien Rijksdienaar deed dr Wieder beter hem te danken, omdat hij, de meer op den voorgrond tredende belangen van andere onderzoekers behartigende, toch die van dr. Wieder c. s. niet vergeten heeft. 53 Dr. de Hullu. De archieven der admiraliteitscolleges, 's-Gra- venhage 1924. In den landsheerlijken tijd was het Nederlandsche zeewezen een- traal georganiseerd. Maximiliaan vaardigde in 1487 een ordonnantie tot regeling dezer materie uit en benoemde een admiraal-generaal, die het bewind ter zee zou voeren. Algemeen opperbevelhebber waren meest de heeren van Veere, die, gezeten aan de scheeprijke reede van Walcheren, beschikten over het materiaal, dat noodig was voor krijgvoering ter zee. Tegen het gezag van dezen algemeenen vlootvoogd rees het verzet van Holland, dat het beleid der zeezaken te zijnent opeischte voor zijn stadhouder en slechts tijdelijk - in 1546 ter wille van het stadhouderschap over Holland van den fungeerenden admiraal- generaal, Maximiliaan van Bourgondië; in 1565 om een schikking met den admiraal-generaal Hoorne, wiens pretenties tegen die van Oranie en Holland ingingen zich tot toegeven bereid betoonde. In dit verzet van Holland tegen een centraal marine-bewind ligt het begin van de verbrokkeling, die voor de organisatie van het Nederlandsche zeewezen kenmerkend is geworden. De vergadering te Dordrecht in 1572 is de overwinning van het particularisme op de macht der centrale regeering, welke overwinning zich ook hierin open baarde, dat aan Oranje het opperbewind over de zeezaken in de provincie werd opgedragen. Sedert was het marine-beheer in de bevrijde Nederlanden ge westelijk. Bij de administratieve reorganisatie, die in 1581 haar beslag kreeg, behield Holland zijn eigen marine-departement; het omvatte met meer dan een gedeelte van het gewest, wijl Holland ten Noorden van het IJ buiten het ambts-ressort bleef. Daar, in het Noorderkwartier, was sedert 1572 Sonoy gouverneur namens den Prins, die dus ook het opperbevel over de zeemacJit voerde. Naast Sonoy zetelden, voor het dagelijksch bestuur, de Ge committeerde Raden van het Noorderkwartier, die o. m. de marine zaken behartigden. In heel deze organisatie openbaarde zich de be trekkelijke zelfstandigheid van het Noorden, zooals die door de ligging van het IJ en door de verovering van Haarlem in 1573 en het Spaansch blijven van Amsterdam was bepaald. Zeeland eindelijk bezat insgelijks zijn eigen admiraliteits-bestuur. Daar was, na de verovering in 1574 van Middelburg, ingesteld een provinciale raad, die spoedig uitgroeide tot het college van Gecom mitteerde Raden, dat o. m. bewind voerde over de organisatie van den oorlog ter zee.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1926 | | pagina 32