24
van het ambt. De titel moet het ambt kenmerken, en daarom is ook
de eenheid van den titel aanbevelenswaard. Al wil ik natuurlijk niet
dat de hiervolgende vergelijking op innerlijk kenmerk wordt getoetst,
dan zou ik willen zeggen: de titel professor is een in Nederland
algemeen erkende titel, die de waarde van het ambt aangeeft. Hij
die op jeugdigen leeftijd professor wordt, blijft het tot zijn zeventigsten
jaar en houdt zelfs daarna nog den titel. Waarom dan niet aan de
ambtenaren bij ons vak, die geen archivarissen zijn, een titel gegeven,
die op zichzelf de waarde van het ambt uitdrukt, zoowel voor de
eerste- als voor de tweede-klassers Men denke daarom niet, dat ik
ingenomen ben met de betiteling van chartermeester le en 2e klasse,
zooals die op de afdeelingsvergadering is vastgesteld. Voor mij
ware de betiteling adjunct-archivaris en chartermeester verkieslijker
geweest, maar aangezien deze destijds niet bereikbaar scheen,
en de betiteling chartermeester en archief-assistent mij onge-
wenscht voorkwam, juist omdat de allerlaatste mij niet in overeen
stemming met de waarde van het ambt voorkwam, heb ik mij voor
den middenweg verklaard, ofschoon een betiteling met 1e en 2e klasse
mij niet geschikt voorkomt. Wellicht ware een verbeteringchar
termeester en adjunct-chartermeester. De vrees dat men dan een titel
zou verkrijgen als adjunct-commies-adjunct-chartermeester of hoofd
commies-adjunct-chartermeester behoeft niet te bestaan, omdat immers
de onderscheiding van adjunct-commies, commies en hoofdcommies
zou vervallen. De ethische grond is: waarom verandering van titel bij
personen die volmaakt hetzelfde werk blijven verrichten! - Hiermede
is ook het oordeel uitgesproken over den referendaris-rang. Het instellen
van dezen rang moet niet beschouwd worden uit een persoonlijk
oogpunt, niet met de bedoeling dat sommige bepaalde personen
dien rang zouden verdienen, maar alleen met de bedoelingpast
zij in het vak iri het algemeen. Zooals de zaken thans geregeld zijn
wordt dikwijls een hoogere rang toegekend, alleen met het doel den
een of anderen persoon een hooger salaris te kunnen geven, terwijl
een verandering van titel niet gemotiveerd is. Dit is uit ethisch oogpunt
niet te verdedigen. En nu komt er bij het archiefwezen nog dit eigen
aardige, waarop de voorzitter juist in de rede, door hem op de laatste
vergadering uitgesproken, heeft gewezen. De archiefambtenaren zijn be
oefenaren der wetenschap, maar zi| zijn in de voornaamste plaats ambte
naren. Voor hen is dus van groot belang, dat er een zoodanige regeling
is, dat zij in hun ambt hun wetenschap op behoorlijke wijze kunnen
beoefenen. Bij hun salarisregeling moet dan ook rekening worden
gehouden met de eischen, die het behoorlijk bijhouden van hun kennis
vordertaanschaffen van boeken, lidmaatschap van wetenschappelijke
25
vereenigingen, bijwonen van voor hen belangrijke congressen. Dit
doet hun waarde in het ambt stijgen. En zou het nu inderdaad waar
zijn, dat het lidmaatschap van een vakvereeniging, die er op uit is
tot een behoorlijke behartiging van die ambtenaarsbelangen te komen,
van geringe beteekenis is voor enkele leden onzer vereeniging?
Uevoelen zij zich dan niet mee geroepen om op te komen voor alles
wat het vak verheft? Natuurlijk spreekt de waarde van hun werk uit
wat zij op wetenschappelijk gebied voortbrengen, maar, om een nog
lang niet verdwenen uitdrukking te gebruiken, moeten zij dulden, dat
hun werk wordt beschouwd als een soort liefhebberij en als zoodanig
bezoldigd? (Het is nog zoolang niet geleden, dat het archivarisschap
beschouwd werd als een luxe-baantje, en niet door den eersten den
besten!) Waarom zouden die leden niet willen medewerken? Lijkt
het nu juist niet, of zij slechts lid willen zijn, zoolang er wat te halen
valt? Een andere gevolgtrekking ligt ook voor de hand, al neem ik
die niet voor mijn rekening: zij willen wel mee genieten van de
voordeelen, die door de vakbeweging voor hun ambt worden verworven,
maar niet mee bijdragen aan de kosten; dus klaplooperij. Doch ik wil
dit bij geen onzer leden zelfs veronderstellen
Intusschen ware het misschien wel wenschelijk, om beter te doen
uitkomen, dat de afdeelingen niet uitsluitend de materieele belangen
behartigen, maar alles wat betrekking heeft op het zuiver ambtelijke,
in art, 20 het woord „materieele" te vervangen door „ambtelijke", terwijl
dan tevens „Rijksarchiefambtenaar" in dat artikel veranderd zou kunnen
worden in „ambtenaar bij 's Rijks archieven". Een soortgelijke wijziging
in artikel 21 is evenzeer aanbevelenswaard: n.l. de vervanging van
„die in s Rijks archief dienst zijn door „die in dienst bij 's Rijks
archieven zijn".
Ik heb gemeend het bovenstaande even onder de aandacht te
moeten brengen van alle leden onzer vereeniging, aangezien het mij
voorkomt, dat na de stemming op de algemeene vergadering, waardoor
in beginsel uitgemaakt is, dat verandering gewenscht wordt, eigenlijk
niet nagelaten kan worden om een nieuw voorstel te doen. Het
denkbeeld van den heer Overvoorde om een commissie tot wijziging
van het reglement te benoemen, was dus nog zoo kwaad niet.
Intusschen hoop ik bijgedragen te hebben tot het vestigen van de
overtuiging, dat de bestaande toestand nog niet zoo verwerpelijk is.
C. C. D. EBELL.