16 verhouding met de bibliothecarissen te herstellen. De heer De Jonge van Ellemeet voelt bij een eventueele salarisactie het meest er voor om te streven naar gelijkstelling met rechterlijke ambtenaren; de voor zitter merkt hierbij op, dat de achiefambtenaren onder een bepaald departement ressorteeren en men het meeste zal bereiken, door gelijkstelling met onder dat departement ressorteerende ambtenaren te zien te verkrijgen. Tot bestuursleden worden gekozen mejuffrouw Dr. DrossaErs en herkozen de heeren Mr. Bijlsma en Geesink; tot plaatsvervangers de heeren Dr. Meilink en 't Hart. De heer Mr. Biilsma wordt tot voor zitter herkozen. Nadat bij de rondvraag eenige vragen van minder belang zijn gesteld en door den voorzitter zijn beantwoord, sluit deze de ver gadering. Toespraak van den Voorzitter. Toen mijn voorganger op de vorige jaarvergadering onzer afdee- ling zijn toespraak tot u besloot, gaf Dr. Poelman uitdrukking aan den wensch, dat het zijn opvolger gegeven mocht wezen, mede- deeling te kunnen doen van gunstige beschikkingen op onze verzoek schriften aan den Minister van O. K. en W„ het een betreffende titelwijziging, het ander de instelling eener bijzondere commissie van georganiseerd overleg rakend. Aangezien op geen dezer rekwesten antwoord werd ontvangen, is in deze aangelegenheden de toestand ongewijzigd gebleven. De grootste teleurstelling bracht evenwel de nieuwe salarisregeling voor het archiefwezen, zooals die werd vastgesteld in het K, B. van 8 Januari 1925, no. 10, tot regeling van de salarissen der ambtenaren, werkzaam bij Rijksinstellingen, ressorteerend onder de Afd. K. en W van het Departement O. K. en W. Ingevolge het voorschrift van artikel 1 van het Algemeen Bezoldigingsbesluit van 22 October 1924 was deze regeling voorgedragen door den Minister van dit Depar tement met medewerking van zijn Ambtgenoot van Financiën. Waar de algemeene regeling eene aanzienlijke daling der salarissen beoogde, hadden wij niet meer kunnen verwachten, dat onze op het einde van 1923 te 's-Gravenhage geformuleerde wenschen in ver vulling zouden gaan. Uit de regeling voor het archiefwezen, die u allen bekend zal wezen, stip ik slechts aan, dat ook thans weder voor de ambtenaren in de rangen tot en met hoofdcommies de salariëering der Departementsambtenaren het voorbeeld is geweest; 17 maar verder is het voorbeeld niet gevolgd en de in de Departementale bezetting bestaande rang van referendaris (tractement 4500-5400) is niet voor het archiefwezen ingesteld. Het niet-invoeren der ambten van chartermeester lste en 2de klasse, gelijk in onze wenschen was opgenomen, acht ik van minder beteekenis, daar in het afgeloópen jaar gebleken is, dat de bevordering in hoogeren rang onder gelijke omstandigheden als voorheen plaats had. Maar ongewenscht niet slechts voor de belangen der thans in dienst zijnde ambtenaren, maar ook met het oog op de aanwerving van goede krachten voor een toekomstige bezetting van archief ambten schijnt mij eene regeling, waarbij voor tal van archiefambte naren het hoogste salaris op 4400 gefixeerd is, zulks terwijl aan de Departementen in zeer vele gevallen eene bevordering van hoofd commies tot referendaris plaats heeft en althans de academisch gevormde ambtenaren dezen rang verwerven. Onze wenschen van 1923 stelden, gelijk u weet, voor de ambtenaren onder de archivaris- rang het referendaris-tractement (toen tot 76000 gaande, thans tot 75400) als limiet; dat de wenschen juist voor de salariëering der academisch opgeleide archiefambtenaren niet onredelijk waren, kan bovendien nog blijken uit een raadpleging van het algemeen-salaris- besluit, dat voor tal van overeenkomstige ambten, te bezetten door academisch of degelijk wetenschappelijk gevormde ambtenaren, maxima van 7 5400 kent. De toestand der staatsfinanciën, die de regeering tot het salaris- besluit van October 1924 noopte, heeft dus weliswaar aan de cijfers onzer wenschen van December 1923 hunne redelijkheid ontnomen, maar niet aan den zin van onze salarisactie, ook voorzoover de verzochte wijziging der archivaris-tractementen aangaat. Ik stel mij voor dat, nu de kort geleden ingediende millióenen- nota de mogelijkheid van salariswijziging op bepaalde punten in het uitzicht heeft gesteld, wij aanstonds op deze vergadering nog zullen kunnen bespreken, hoe wij te dien aanzien in de naaste toekomst zullen moeten handelen. Aan dit relaas van negatieve resultaten heb ik tot mijn spijt niets positiefs toe te voegen. Zelfs komt hedenmiddag op de ver gadering der vereeniging eene discussie aan de orde over het in behandeling nemen van een bestuursvoorstel, dat ingegeven door welke overwegingen dan ook zeker niet de versterking der afdee- lingen op het oog heeft. Het is dus niet onmogelijk dat ons heden nog beslissingen wachten, die op het lot onzer afdeeling hare terug werking zullen hebben. R. BIJLSMA.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1926 | | pagina 14