14
't Welk doende enz.
Verslag van de achtste afdeelingsvergadering op 26 Sep
tember 1925, in het gebouw van den Rotterdamschen
Kring te Rotterdam.
menten der ambtenaren bij de Rijksarchieven voor de Rijksarchivansen
eene bezoldiging vaststelt van f 4800. f 5600.
dat dientengevolge voor de Rijksarchivarissen, met uitzondering
slechts dergenen, die het ambt van Algemeen Rijksarchivaris deel
achtig worden, het hoogste salaris, dat zij in hun loopbaan bi] s-R.|ks
archieven bereiken kunnen, f5600.— bedraagt,
dat naar de meening van rekwestranten door deze bezoldiging
het gehalte van de werkzaamheden, verricht door de Rijksarchivarissen,
niet ten volle wordt gewaardeerd, gelijk blijkt bij vergelijking van het
salaris der Rijksarchivarissen met de salarissen, genoten door andere
ambtenaren met voornamelijk wetenschappelijken werkkring, met name
door de Bibliothecarissen der Rijksuniversiteitsbibliotheken, wier sala
rissen f 5500.f6500.- bedragen;
dat de achterstelling in bezoldiging van de Rijksarchivarissen bi)
genoemde Bibliothecarissen, die volgens de regeling bij het salarisbesluit
van 1918 voor de maxima twee honderd gulden bedroeg, vergroot is
door het salarisbesluit van 1920, hetwelk aan de Rijksarchivarissen
f 5600,f 6200. - en aan de Bibliothecarissen f 6000. - - f 7000. -
toekende, terwijl deze belangrijke achterstelling vervolgens bevestigd
is door de salaris-regeling van Januari 1925, welke de bezoldiging
der Rijksarchivarissen op f4800.- -f5600.- en die der Bibliothe
carissen op f 5500. -- f 6500. - vaststelde;
dat voorts het Koninklijk besluit van 8 Januari 1925, no. 10 als
hoogsten rang onder dien van Rijksarchivaris aangeeft den rang van
hoofdcommies op eene bezoldiging van f3400.f 4400 -
dat tengevolge van deze regeling voor diegenen der weten
schappelijke archiefambtenaren 1ste klasse, die niet den rang van
Rijksarchivaris bereiken, benevens voor alle wetenschappelijke archief-
ambtenaren 2de klasse, als hoogste in hun loopbaan bij 's Rijksarchieven
te genieten salaris een bedrag van f4400.- vaststaat;
dat door deze regeling voor zooeven genoemde archiefambtenaren
een toestand is bestendigd, waardoor zij in ongunstige verhouding
zijn gesteld tegenover andere ambtenaren met gelijke bezoldiging,
die herhaaldelijk eene bevordering tot hoogeren rang (bijvoorbeeld
van hoofdcommies tot referendaris, voor zooverre de ambtenaren aan
de Departementen van Algemeen Bestuur betreft) deelachtig worden;
dat speciaal voor de wetenschappelijke archiefambtenaren 1ste
klasse, van wie eene academische studie geeischt wordt, deze on
gunstige verhouding uitkomt, aangezien hun maximum-salaris belangri)k
achterblijft bij dat, vastgesteld voor verschillende andere groepen van
academisch gevormde ambtenaren, die van een aanvangssalaris van
f 2400. - kunnen opklimmen tot f 5400. -
15
redenen waarom rekwestranten tot Uwe Majesteit het eerbiedig
verzoek richten, dat het Haar behagen moge het Koninklijk besluit
van 8 Januari 1925, no. 10, tot regeling van de salarissen der ambte
naren, werkzaam bij Rijksinstellingen, ressorteerend onder de afdee-
ling Kunsten en Wetenschappen van het Departement van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, voor de bezoldiging van de groep ambte
naren aan s Rijksarchieven te willen wijzigen in dien zin dat
a. aan de Rijksarchivarissen een salaris van f5500.— f6500.—
worde toegekend,
b. voor de archiefambtenaren onder den rang van Rijksarchivaris
opklimming tot een maximum salaris van f5400.- worde mogelijk
gemaakt.
R. BIJLSMA, Voorzitter.
S. W. A. DROSSAERS, Secretaresse.
Tegenwoordig zijn 12 leden. De voorzitter, Mr. Biilsma, opent
de vergadering en houdt een toespraak, welke hierachter is afgedrukt.
Vervolgens geeft de penningmeester eenige inlichtingen over den
toestand van de kas.
In de eerste plaats is aan de orde de behandeling van een schrijven
van de heeren Ebell en r Hart, om te geraken tot uitbreiding van
het aantal bestuursleden van de afdeeling. Na eenige discussie wordt
besloten het aantal bestuursleden niet uit te breiden en wordt met
algemeene stemmen aangenomen, dat de verkiezing van den voor
zitter bij afzonderlijke stemming zal plaats hebben.
Vervolgens komt aan de orde de bespreking over de eventueel
te voeren salarisactie. Het blijkt, dat het meerendeel der leden
wenscht vast te houden aan de regeling, welke in 1923 als wenschelijk
was voorgesteld, en wel naar den zin, niet naar de cijfers, in die
regeling aangegeven. Als voornaamste wenschen worden genoemd
de instelling van een referendarisrang en gelijkstelling van de Rijks
archivarissen met de directeuren van bibliotheken. De heer 't Hart
geeft eenige inlichtingen omtrent de vermoedelijke plannen van de
regeering, voornamelijk in verband met de vraag naar instelling van
den referendarisrang, terwijl de heer Ebel| voorstelt de verbroken