112
)ac. Zwarts (ID, te Delfzijl.
I. M. van W ij h e (II), te 's-Gravenhage.
Jkvr. C. J. Stoop (II), te 's-Gravenhage.
Mevrouw C. B. Vellenga Smit (II), te Magelang (Ned. Indië).
Mej; C. S. Wouters (II), Copiïste bij het Bureau van de Commissie
voor s Rijks Geschiedkundige publicatiën te 's Gravenhage.
G. Stadermann (II), Volontair bij het Rijksarchief in Utrecht, te Utrecht.
Mej. Dr. F. Szper (I), Leerares bij het M. O, te Sneek.
Mej. C. C. ter Haar (I), Leerares aan het Lyceum te Hengelo (Ov.)
1923.
Mr. L. E. de Brakke (I), te Amsterdam.
Mej. C. E. Harmsen (II), te 's-Gravenhage.
H. P. A. de Kok (II), te 's-Gravenhage.
Mej. G. Berlage (II), te 's-Gravenhage.
Mej. E. Hoogendijk (II), te 's-Gravenhage.
1924.
Mej. C. G. Chavannes (II), te Leiden.
Mej. H. PGluysteen (II), te Rotterdam.
Mej. D. C. J. Mijnssen (II), te Breda.
Dr. A. J. van de Ven (I), te Schiedam.
RIJKS-COMMISSIE VOOR DE ARCHIEF-EXAMENS.
Prof. Mr. R. Fruin (I), Algemeen Rijksarchivaris, Voorzitter; Prof.
Dr. H. Brugmans, Hoogleeraar aan de Gemeente Universiteit te
Amsterdam; Prof. Dr. O. Oppermann, Hoogleeraar aan de Rijks-
Universiteit te Utrecht; Dr. N. Japikse, Directeur van het Bureau
der Commissie voor s Rijks Geschiedkundige Publicatiën; W. Nolet,
Professor aan het R. K. Seminarie te Warmond, Leden.
113
IN MEMORIAM.
AUGUST JEAN ANTOINE FLAMENT,
Oud-Rijksarchivaris in Limburg.
Zaterdag 2 Mei 1925 verwisselde te 's-Gravenhage de heer A. J.
A. Flament, na eene kortstondige ziekte, in den ouderdom van bijna
zeventig jaren, het tijdelijke met het eeuwige.
Met hem is heengegaan een geleerde van veelzijdige kennis, die
in vele zaken een diepgaand inzicht had en in wijde kringen bekend
was. Groot vooral was zijne kennis van de zeer ingewikkelde
geschiedenis van de provincie Limburg en hare eigenaardige politieke
indeelingen van vóór 1794 en van de lotgevallen, die de archieven
van dit gewest in de laatste honderd jaren, vooral gedurende het
tijdvak van 1794—1815, hebben ondergaan. Hierin had hij dan ook
een uitstekend leermeester in den persoon van zijn ambtsvoorganger,
pastoor Joannes Josephus Habets, onder wiens leiding hij het geluk
had tien jaren als commies-chartermeester werkzaam te zijn geweest
en van wiens veelzijdige kennis der geschiedenis en der archieven
van dit gewest hij zich veel ten nutte kon maken. Toen hij dan ook
in 1893 als diens opvolger tot Rijksarchivaris in Limburg werd benoemd,
bouwde hij op den grondslag, door dezen gelegd, voort en wist hij
door zijne rustelooze nasporingen de hoogte zijner kennis te bereiken
en menig onderwerp en punt in een beter en juister daglicht te stellen,
Wat hij als Rijksarchivaris voor de uitbreiding en de vermeerde
ring van het Rijksarchief in Limburg geweest is en gedaan heeft,
moge uit de volgende opsomming blijken.
Kort na de aanvaarding van zijn ambt werden zijne zorgen gevraagd
voor de overname der archieven van het Hof en de Staten van het
Spaansch-Oostenrijksche en het Staatsche Overkwartier van Gelderland
en de daaronder ressorteerende Schepenbanken, die te Roermond op
het raadhuis bewaard werden en het archief van het voormalig Geldersch
Overkwartier vormden. Deze onverkwikkelijke archief-kwestie, die
hem veel verdriet veroorzaakte, begon in 1894, om te eindigen
in 1901.
Intusschen schonk hij zijne volle aandacht aan de overbrenging
der rechterlijke archieven van opgeheven schepenbanken, leen- en
laathoven, die op verschillende gemeentehuizen bewaard werden. Zoo
moest hij die archieven van 18 gemeentebesturen overnemen, daaren
boven van het gemeentebestuur van Venlo de archieven der kloosters
Maria-Weide en Trans-Cedron. Ook wist hij te verkrijgen, met
welwillende machtiging van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid den