158
Men meene echter daarom niet, dat het Reichsarchiv zijne ver
zamelingen ongebruikt wil laten. Wat dr. Müsebeck over dat derde
gedeelte van de taak van den archiefambtenaar zegt, is wel niet
gemakkelijk te begrijpen; maar de bedoeling schijnt toch te zijn, dat
de archiefambtenaar zich niet tot zijn eigenlijke werk, het beheer der
hem toevertrouwde verzamelingen, moet bepalen, maar dat hij zich
„zu dem Allgemeinen" moet verheffen; het Reichsarchiv moet „schöp-
ferisch tatig" zijn; „der Archivar muss mit dem Auge des innerlich
Schauenden das ihm anvertraute Material zu erfassen suchen, sein
innerer Bliek muss sich bei der Bewaltigung der ungeheuren Akten-
massen auf die Zukunft seines Volkes und Vaterlandes richten, urn
alles bereit zu halten, was zur Weiterentwicklung dient". „Mit dieser
letzten und schwersten, allerpersönlichsten Arbeit erhebt das Reichs
archiv den Dienst an der immanenten Kultur unseres Volkes zu ihrer
transzendenten Bestimmtheit und Bestimmung."
Wanneer men deze hoogdravende voorstelling van zaken voor
de meer laag-bij-de-grondsche werkelijkheid wil verlaten, dan raadplege
men de Minerva voor 1925; daar zal men als taak van het Potsdamer
Reichsarchiv o.a. vermeld vinden: „die unparteiische und wissen-
schaftliche Erforschung und Schilderung der Geschichte des Reiches".
M.a.w. het is de taak der archiefambtenaren niet alleen de bronnen
der Rijksgeschiedenis bijeen te brengen, maar ook als geschiedschrijvers
van die bronnen gebruik te maken. Dr. Müsebeck wijst dan ook op
de „wissenschaft!iche Aufgabe, die das Reichsarchiv als Forschungs-
institut zu lösen hat, die Aufgabe die Geschichte des Weltkrieges
zu schreiben Ziedaar de officieele geschiedschrijving in eere hersteld.
Dr. Müsebeck, de heer Von Haeften en hoe die hoogere archief
beambten verder heeten, zijn nu de officieele historiographen van
het Duitsche rijk. Zij zullen natuurlijk onpartijdig zijn naar hunne
overtuiging; maar zullen zij zich werkelijk zoo aan den invloed van
wat er dagelijks om hen voorvalt, en wat hen persoonlijk en in hunne
politieke overtuiging treft, kunnen onttrekken? Zullen zij de geschie
denis niet zien door de bril van hunne door den oorlog en zijne
gevolgen beïnvloede overtuiging? De Russische archivarissen zijn in
deze oprechter: zij komen er volgens een dezer dagen verschenen
bericht in de couranten openlijk voor uit, dat de onder hun opzicht
geplaatste archieven uitnemend materiaal voor den klassenstrijd be
vatten. En die onpartijdig bedoelde, maar natuurlijk niet onpartijdige
geschiedwerken zullen dan onder de signatuur van het Reichsarchiv
verschijnen. Laat het Rijk zich toch tot het verzamelen en publiceeren
van bronnen beperken en de er uit te trekken conclusies aan de
159
historici overlaten, die zelf uitsluitend voor hunne opvattingen ver
antwoordelijk zijn.
Een voorbeeld van officieele geschiedschrijving levert art. 231
van het verdrag van Versailles. Het lokt niet tot navolging uit.
R. FRUIN.
A. S. de Blëcourt. Kort begrip van het Oud-Vaderlandsch
Burgerlijk Recht, 246 blz. Bewijsstukken. Eerste deel, 451 blz.
Groningen, B, Wolters U. Mij. 1924.
Fockema Andreae besloot de inleiding van zijn in 1906 verschenen
standaard-werk over het oud-nederlandsch burgerlijk recht met de
dien geleerde kenmerkende woorden: „Toch waag ik het, dit werk de
wereld in te zenden, zooals het is. Ik geloof daaraan beter te doen,
dan door te blijven vijlen en schaven, totdat het gereedschap mij uit
de hand valt." De scherpzinnige rechtshistoricus hanteerde het rijke
bronnen-materiaal, waarmee hij door jarenlange, dagelijks terugkeerende
studie vertrouwd was als weinigen, met een rustige zekerheid, een
bezonken meesterschap, die zich niet lieten verleiden tot aprioristische
conclusies, die den toets der rechtshistorische kritiek niet konden
doorstaan. Als Fockema Andreae een vrucht van jarenlang onderzoek
en diepgaande studie openbaar maakte, waren zijn resultaten gestaafd
door de eigen rechtsbronnen of steunden zij op zuivere rechtshisto
rische deductie. Zijn methode van bewerking mocht principieel be
streden worden, de bewerking zelve dwong onverdeelde bewondering
af, daar zij een beeld gaf van zijn beheersching van de stof.
Aan de beeldvorming van den ontwikkelingsgang der rechtsinstel
lingen moet de bewerking voorafgaan van een omvangrijk bronnen
materiaal. Deze rechtshistorisch eenig juiste methode vordert tijd;
een bewerking heet van de naald mist, bij historische studie misschien
nog meer dan op eenig ander wetenschappelijk gebied, reëele waarde.
Door de miskenning van dezen grondslag schieten de publicaties van
Mr. De Blécourt te kort. Het is alsof de Leidsche hoogleeraar, die
toch nog maar aan het begin van zijn professorale loopbaan staat,
bang is, tijd te kort te komen, om vruchten van zijn arbeid in de wereld
te zenden. Door de quantiteit zijner geschriften lijdt de qualiteit
ernstig schade; de boven aangehaalde woorden, die het boek van
Fockema Andreae sieren, zullen geen publicaties van zijn opvolger
tot dusver kunnen inleiden.
Scherp treedt het gemis aan wetenschappelijke bezonkenheid en
daardoor ook aan breedte van horizon aan het licht in verschillende
Waarbij de uitsluitende schuld aan den oorlog op Duitschland wordt gelegd.