186
het vreemde werk slechts weinig. Waar zulk een verschil zich voor
doet, zoo b.v. bij de bespreking van het vraagstuk wat een archief
stuk is en wat niet, is de Nederlandsche stellig theoretisch juister,
al zal in de praktijk het meeningsverschil zonder belang blijken,
Volkomen juist schijnt het oordeel van den schrijver over taak
en plicht van den archivaris. Hij erkent ten volle de juistheid van
het door de Handleiding in 16 voorgeschreven systeem van indee
ling en verklaart met nadruk, dat „the only correct basis of Arrange
ment is exposition of the Administrative objects which the Archives
originally served", terwijl belangrijkheid voor historisch onderzoek,
chronologische volgorde en vorm der stukken eerst in de tweede
plaats in aanmerking mogen komen. In verband daarmede wordt de
taak van den archivaris terecht beschreven als in de eerste plaats
zorg voor de veilige en goede bewaring van archieven en in de
tweede plaats het scheppen van werkgelegenheid voor geschied
kundigen en andere geleerden. „The position of primary and secon
dary must not be reserved", drukt hij cursief. En met instemming
leest men de volgende woorden„the most common fault is haste
in dealing with Archives, due to anxiety to make them available for
usethis, or any other form of negligence carrying with it a lack
of understanding may lead the Archivist to incorporate in his Archives
something foreign to it".
De schrijver zet tevens zeer duidelijk en door tal van sprekende
voorbeelden geillustreerd uiteen wat al en wat niet in een archief
thuis hoort. De over Archives and Museums sluit zich hierbij
waardig aan.
Maar, zooals gezegd, dit alles staat ook in onze Handleiding op
stellig niet minder voortreffelijke wijze neergeschreven. Van meer
onmiddellijk nut voor den Nederlandschen lezer zijn echter de op
merkingen over wat de schrijver de Physical Defence of Archives
noemt. Zoo worden, om een voorbeeld te geven, nuttige wenken
aangetroffen voor de bewaring van zegels en over het herstellen van
stukken, waarbij de schrijver zich gelukkig een tegenstander
toont van het gevaarlijke zaponeeren. Zelfs worden regels gegeven voor
papier, inkt e. d., die tegenwoordige, archiefvormende administraties
in acht dienen te nemen. In dit heele boek trouwens wordt behalve
aan de bestaande ook veel aandacht aan de toekomstige archieven
geschonken, die immers op hun beurt ook weer oud-archief zullen
worden. En men kan de opmerking, dat het „is the undoubted
duty of the Official Custodian of Archives which regularly accrue to
remind the deposing Administration of his existence from time to
time and to offer any useful suggestions" ten volle onderschrijven,
187
Ook over het vervaardigen van indices worden behartenswaar-
dige wenken gegeven en de ongemotiveerde afkeer van velen tegen
twee of meer entrees vindt afkeuring.
Achter den tekst zijn een zestal Appendices gevoegd, waarvan
echter verscheidene van specifiek Engelsch belang zijn. Maar ze
toonen ons hoe grondig en volledig het onderwerp is behandeld.
Zoo vindt men zelfs een schema voor een voor den archivaris wen-
schelijke handbibliotheek, systematisch ingedeeld. Het is vreemd,
dat niet ook een systematische indeeling voor een Historisch-Topo-
grafische Bibliotheek, die de meeste archieven toch allicht bezitten,
is ontworpen; eenheid daarin toch kan veel gemak geven.
Teekeningen voor een charterdoos en een omslag voor stukken
worden ook gegeven. De laatste lijkt echter wat omslachtig.
Ten slotte vindt men in appendix VI regels voor het uitgeven
van archiefstukken, zooals bij ons het Historisch Genootschap, trou
wens in veel uitgebreider vorm, heeft opgesteld.
Zoo kan dan dit boek, hoezeer het aan den Nederlandschen
vakgenoot veel bekends geeft, door de talrijke practische wenken
en opmerkenswaardige uitspraken, die het inhoudt, voor eiken archi
varis van veel nut zijn. In de handbibliotheek van elk archief is het
volkomen op zijn plaats.
W. MOLL.
Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht (722— 1528).
Indices, door mej. M. 1. van Soest. Utrecht. A. Oosthoek 1923.
Gaarne wil ik bij de bespreking van bovenstaand werk twee
zaken onderscheidende opzet, het gevolgde systeem van bewerking,
en de uitvoering daarvan. Waarschijnlijk is alleen voor het laatste de
bewerkster in hoofdzaak of ten volle verantwoordelijkwanneer ik
dus hieronder inzake het eerstgenoemde punt eenige bedenkingen
opper sluit dit geenszins een waardeering voor haar arbeid als
zoodanig uit. Integendeel meen ik dat de zorgvuldigheid, waar
mede deze blijkbaar is verricht, op onze volle erkentelijkheid aanspraak
heeft. Maar evenzeer ben ik van meening dat een aanmerkelijk waar
devoller resultaat verkregen had kunnen worden, wanneer men bij de
vaststelling der wijze van bewerking zich het doel van den index,
nl. het gemak van den gebruiker (zie mr. Fruin in dit blad, 1909/1910,
pag. 174) duidelijker voor oogen had gesteld. Waarschijnlijk zou men
dan tot de conclusie gekomen zijn dat, waar deze index een archief
gold, dat belangrijke gegevens voor onderzoekingen van verschillenden
aard bevatte, een zakenindex (desnoods alleen van hoofdzaken) niet
mocht ontbreken. Nu gaan waardevolle gegevens, als die vervat in