128
tweede klasse ingeschreven. Eenig serieus argument voor de misluk
king der archiefschool is dus door den heer Waller Zeper niet aan
gevoerd. Ik kom derhalve tot eene conclusie, omgekeerd van de
zijnede archiefschool voldoet aan de behoefte, waarvoor zij is inge
steld, en de titel van het artikel van den heer Waller Zeper is meer
suggestief dan juist.
Suggestief, zeg ik; want de heer Zeper zou gaarne zien, dat de
archiefschool mislukt was, en dat zij op dien grond werd opgeheven,
en vervangen door eene opleiding aan de universiteiten. Dat is eigen
lijk de strekking van zijn opstel. De schrijver is zoo vriendelijk daarbij
een citaat van mij zelf te pas te brengen, In 1902 heb ik in de
bijeenkomst der Rijksarchivarissen gezegd„Het corps wetenschap
pelijke archiefambtenaren hier te lande is te klein, om de oprichting
van eene speciale archiefschool te rechtvaardigen." maar de heer Waller
Zeper verzuimt het einde van die zinsnede aan te halen„en oplei
ding in de archiefvakken aan een universiteit acht hij dat ben ik
ongewenscht". Op dat laatste punt sta ik nog op hetzelfde standpunt
als in 1902, en wat het eerste betreft, zij er aan herinnerd, dat in
1902 de toestand geheel anders was als in 1920. In die 18 jaren was
het getal archiefambtenaren zoo bij het Rijk als bij de gemeenten
aanmerkelijk uitgebreid. Bovendien had de Regeering ingevolge de
Archiefwet 1918 zekere eischen voor de benoembaarheid gesteld,
en moest dus gelegenheid geven zich de kundigheden eigen te maken,
die zij van hare aanstaande ambtenaren vorderde.
De heer Waller Zeper zal mij tegemoet voeren, dat ook hij een voor
stander van eene archiefschool is, en dat hij daarom wil voorschrijven,
dat de aspirant archief-ambtenaar de Ecole des Chartes te Parijs
bezoeken zal. De heer Waller Zeper kan natuurlijk beter dan iemand
anders over de resultaten van zulk een bezoek aan de Ecole des
Chartes oordeelen. Naar het mij en anderen buitenstaanders echter
voorkomt, levert het voor den Nederlandschen archiefarbeid maar
poovere resultaten op.
De schrijver wil de opleiding tot het archivariaat in dier voege
regelen, dat de te benoemen ambtenaar moet overleggen 1zijn
doctoraal diploma als historicus benevens een getuigschrift van de
hoogleeraren in het Romeinsche en het oud-vaderlandsche recht of
wel zijn doctoraal diploma als jurist en een getuigschrift van den
129
hoogleeraar in de geschiedenis; 2°. een testimonium van den hoog
leeraar in het middelnederlandsch3". een attest van voldoende
kennis in de archiveconomie en 4°. een bewijs, dat hij aan de Ecole
des Chartes de palaeographie en diplomatiek heeft behandeld, en
bovendien een stage van twee jaren aan een archief hebben door
gemaakt. Daarnaast bestaat dan nog een examen voor, laat ons
zeggen, lieden met singuliere gavenzij moeten examen doen, behalve
in de vakken thans voor de candidaten voor het examen eerste klasse
voorgeschreven, in nog een viertal andere vakken of liever in meer,
want een dier vakken omvat „de moderne talen". De stage zou van
één op twee jaren verhoogd worden. Ik spaar u verdere bijzonder
heden: zulk een onpraktisch plan zal wel nooit in toepassing worden
gebracht.
Welke zijn nu de voordeelen van de voorgestelde regeling boven
de bestaande?
Zoo ik den heer Waller Zeper wel versta, zijn het er drie, in de
eerste plaatsde opleiding spaart de kosten der archiefschool uit; in
de tweede plaats: de aspiranten, die aan de universiteit hunne opleiding
ontvangen, zullen aan hunne professoren blijk geven, dat zij voor het
archiefwezen voelen, „of beter nog die professoren kiezen hen daartoe
uit", en zoo komt „weer de verscheidenheid der individuen" van
vroeger in het archief terug. De laatste twee punten beteekenen
echter niet veel, want ook nu zal een student, die lust voor eene
archiefloopbaan heeft, verstandig doen daaromtrent overleg met zijne
hoogleeraren te plegen en ook nu zal een hoogleeraar. die bemerkt,
dat een zijner leerlingen dien weg op wil of aanleg voor archiefstudie
heeft, hem zeker gaarne den weg wijzen, om tot zijn doel te geraken.
Wat de verscheidenheid der individuen betreft, ik heb nooit zulk
eene groote gelijksoortigheid onder de leerlingen der archiefschool
opgemerkt, dat daarvoor een correctief kan worden noodig geacht.
En wat de financieele zijder der zaak aangaat, de archiefschool
kost na hare reorganisatie 's jaars 3500 benevens reiskosten voor
de heeren Oppermann te Utrecht, Brugmans te Amsterdam en Nolet
te Warmond, wat ik samen, ruim gerekend, op /650 stel. Daartegen
over staan de inkomsten uit de school, die in den loopenden cursus
bedragen f 1250, met vier leerlingen voor alle lessen (a f 200), drie
voor drie lessen (a 90) en zes voor een vak (a 30.) De totale
kosten der archiefschool bedragen dus f 2990 's jaars.
Waarom de heer WALLER ZEPER uitsluitend spreekt van de Ecole des Chartes
en niet van andere buitenlandsche archiefscholen, is mij niet helder. Hij zelf herinnert
er aan, dat dr. SCHOENGEN de school te Marburg, thans te Berlijn, heeft bezocht;
grondt hij zijne voorkeur voor de Parijsche instelling op een onderzoek naar de resultaten
van beide instellingen, of spreekt hier alleen het hart van den ancien élève?
b Voor den loopenden cursus zijn bij de archiefschool ingeschreven 13 betalende
leerlingen, waarvan vier voor het diploma eerste klasse, twee voor het diploma tweede
klasse, een voor archiveconomie, palaeographie en diplomatiek, vier voor staatsinstel
lingen onder de republiek en twee voor rechtsinstellingen in de middeleeuwen.