62
Afdeeling van Rijks-archiefambtenaren
MEDEDEELING VAN HET BESTUUR.,
Van het Bestuur van de Centrale voor Hoogere Rijksambtenaren
is bericht ontvangen, dat de afdeeling zonder hoofdelijke stemming
in den vereenigingsraad tot lid van die Centrale is aangenomen.
Het bovenstaande zal den leden reeds gebleken zijn uit de toe
zending van het orgaan van de Centrale, het Correspondentieblad.
Zij, die genoemd orgaan niet mochten hebben ontvangen, worden
verzocht dit zoo spoedig mogelijk aan den Secretaris, den Heer
A. 't Hart, Valkenboschkade 253 te 's-Gravenhage op te geven.
In de laarvergadering van den Vereenigingsraad op 27 October
1923 is de contributie over 1923/1924 voor onze Vereeniging bepaald
op f 2.40 per lid. Onze Penningmeester Jhr. Mr. D. P. M.
Graswinckel, Rijksarchief in Overijsel te Zwolle zal
over dit bedrag dezer dagen beschikken.
Verslag van de vijfde afdeelingsvergadering op 29 Sep
tember 1923, in het Gebouw van den Gemeenteraad
te 's-Gravenhage.
Tegenwoordig waren 18 leden.
De Voorzitter brengt zijn jaarverslag uit, hetwelk men hierachter
vindt afgedrukt.
Vervolgens wordt de rekening en verantwoording van den Pen
ningmeester goedgekeurd.
Thans is aan de orde het hoofdpunt van de agenda: de aanslui
ting bij een Centrale voor Rijkspersoneel. Hierover heeft een uitvoerige
gedachtenwisseling plaats, waarna besloten wordt tot aansluiting bij
de „Centrale voor Hoogere Rijksambtenaren". Tot lid en plaats
vervangend lid voor den Vereenigingsraad worden aangewezen de
heeren 't Hart en Dr. Poelman.
Tot bestuursleden worden herbenoemd de heeren Poelman, 't Hart en
Graswinckel, en tot plaatsvervangers de heeren Dr. Meilink en Mr. Feith.
Bij de rondvraag werd inzonderheid de aandacht gevestigd op
het feit, dat door het Georganiseerd overleg een lijst wordt samen
gesteld van te laag bezoldigde ambtenaren. Deze lijst bevat drie
categorieën, n.l. 1°. ambtenaren die naar het oordeel van het betrokken
hoofd van een departement te laag bezoldigd zijn, 2". zij, die de
vakvereeniging als zoodanig aanwijst, en 3". ambtenaren die persoonlijk
meenen op hoogere bezoldiging aanspraak te hebben.
Hierna werd de vergadering gesloten.
63
Toespraak van den Voorzitter.
In de jaarvergadering van 30 September 1922 deelde de penning
meester Mr. A. de Bussy mede, dat hij voor een herbenoeming niet
in aanmerking wenschte te komen, In de vacature werd voorzien
door de verkiezing van jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel, die de functie
van penningmeester op zich nam, en tevens aangewezen werd als
vertegenwoordiger van het Afdeelingsbestuur in het Hoofdbestuur.
Gedurende het afgeloopen vereenigingsjaar heeft het bestuur
geen aanleiding gevonden met eenigerlei voorstel tot U te komen.
Dit nu niet, omdat de Rijksarchiefambtenaren in zulk een ambtelijk
paradijs leven, dat hun niets te wenschen overblijft. Verre van dien.
Aan ons verlangen, uitgesproken in de requesten, opgesteld in de
vergadering van 23 April 192I, is niet voldaan. In de positie van
de Rijksarchiefambtenaren is sedert de oprichting onzer onderafdeeling
geen verandering ten goede gekomen; wel daarentegen hebben zij
zich, als alle andere ambtenaren, een korting van 81 /2 °/0 pensioens
bijdrage op hun traktement moeten laten welgevallen.
Groote ontevredenheid heeft gewekt het besluit tot regeling der
verlovenambtenaren met een traktement van f 3500 of minder
hebben recht op een jaariijksch verlof van 12 dienstdagen, die met
een traktement van f 3500 tot en met f 5500 18 dienstdagen, terwijl
zij, boven de f 5500 gesalariëerd, een verlof van 24 dienstdagen bekomen.
Zeer duidelijk komt het streven naar het egaliseeren der hoogere
en lagere ambtenaren uit in den duur van het verlof, verleend aan
hen, die f 3500 of minder verdienen. Door deze bepaling is een
commies-chartermeester bij de Rijksarchieven gelijkgesteld aan den
laagsten ambtenaar bij de departementen. Wat heeft een weten
schappelijk man, het geheele jaar door belast met wetenschappelijken
arbeid, aan- een verlof van ten hoogste 12 dienstdagen? Is hij in
een der afgelegen provincies geplaatst, dan is het voor hem niet
meer weggelegd congressen, jaarvergaderingen van wetenschappelijke
vereenigingen enz. te bezoeken, uit vrees, zijn jaariijksch verlof tot
nihil te zien inkrimpen.
De nieuwe bepaling gold voor alle Rijksambtenaren; uw bestuur
heeft gemeend niets te moeten doen, en wel omdat het zich on
machtig voelde, iets te doen. Wel hebben eenigen uwer nog een
poging gewaagd, verbetering in de regeling der verloven te verkrijgen;
naar ik meen te weten, heeft ook dit niet mogen baten.
Ten slotte is de band tusschen de Commissarissen der Koningin
in de provinciën en de Rijksarchivarissen, welke daarin bestond, dat
Dames en- Heeren,