58
geheel der bescheiden, die van eene administratie uitgaan en bij haar
inkomen, voor zoover die onder haar blijven berusten. Het begrip
archief is op deze wijze zoo ruim mogelijk gesteld. Ik deed dat met
opzet om daaronder alle archiefstukken, bepaaldelijk die van familie
archieven, te kunnen brengen. Evenwel zie ik in, dat, zoo men zich
juist wil uitdrukken, de zaak niet zoo ruim mag worden opgevat en
het woord „administratie" door „instelling" te vervangen is." Ook in
de verdere correspondentie komt Van Riemsdiik er telkens op terug,
dat hij geene definitie wil geven: „Eene eigenlijke definitie te geven,
die volledig en nauwkeurig is, blijft echter moeilijk", schrijft hij 18
October, en 19 Januari 1893„Ik stel weder op den voorgrond, dat ik mij
niet aan eene definitie waag, maar mij bepaal tot eene aanduiding.
Die aanduiding maakt dus geen aanspraak op volledigheid." En nog
in den laatsten brief over dat onderwerp van 31 Januari schrijft hij
„Vergun mij de opmerking, dat men, naar het mij voorkomt, zeer
goed eene opvatting over eene zaak kan hebben, zonder dat men
het mogelijk acht daarvan eene definitie te geven. De definitie is
van U en Gij hebt haar vastgesteld, nadat wij in onze opvatting van
het daarin behandelde onderwerp den aard van een archief het
in hoofdzaak eens geworden zijn. Dit wenschte ik nog slechts te
constateeren." Zoo is het; de definitie is van Muller, omdat die er
de verantwoordelijkheid voor heeft aanvaard en haar openlijk verdedigd
heeft tegen de bestrijders er van. Van Riemsdiik daarentegen heeft
in de vierde bijeenkomst der Rijksarchivarissen (Verslagen omtrent
's Rijks oude archieven XVI, 1893, blz. 68 vlg.) eene andere omschrijving
van een archief gegeven. Hij herhaalde daarbij uitdrukkelijk, „dat hij
geene bepaalde definitie heeft willen gevenDe mogelijkheid
van eerie eigenlijke definitie ziet Spreker niet in." Inderdaad is eene
omschrijving, die zegt wat een archief in het algemeen, d. i. in de
meeste gevallen is, geene definitie, die immers het begrip, dat gede
finieerd wordt, van alle andere moet onderscheiden.
Maar al heeft Van Riemsdiik de verantwoordelijkheid voor de
definitie aan Muller gelaten, dat neemt toch niet weg, dat hij ijverig
heeft medegewerkt om haar tot stand te brengen en op belangrijke
punten het oorspronkelijke ontwerp van Muller verbeterd heeft. Zoo
reeds dadelijk op het punt van de familiearchieven. In 1879 had
Muller eene definitie ontworpen, die hij meende ook op de familie
archieven te kunnen toepassen. Van Riemsdiik had daartegen, het is
boven reeds gezegd, dadelijk bezwaar. Later is hij daarop nog eens
teruggekomen. „In eene verzameling, welke men een familiearchief
pleegt te noemen", schrijft hij 19 Januari 1893, „vindt men wel eens
archieven of archiefstukken, d. i. stukken ex officio toekomende aan
59
een lid der familie, b.v. als heer eener heerlijkheid, maar de overige
stukken zijn van anderen aard, en de geheele collectie als zoodanig
is geen archief." Muller is het daarmede niet geheel eens; „ik zie
niet in", schrijft hij, „waarom naast het archief der heerlijkheid niet
dat der familie zal staan, bevattende (in hoofdzaak) geene officieele
stukken, maar die elk familielid als zoodanig (niet als publiek persoon)
ontvangt". Ten slotte heeft Muller echter ook de familiearchieven
uitgesloten, om de heterogene samenstelling er van. Een familie
archief omvat naast officieele stukken en stukken, door particulieren
in ambtelijke qualiteit ontvangen, nog allerlei andere papieren„Dit
archief ontsnapt dus aan elke omschrijving en ik geloof dus, dat ge gelijk
hebt, ze er buiten te laten, hetgeen de omschrijving van een archief
zeer vereenvoudigt. We zijn het dus nu eens, dat het officieele
karakter der stukken als kenmerk behoort te gelden van een archief,
proprement dit".
Dat officieele karakter wordt in de definitie, zooals zij in de
Handleiding voorkomt, uitgedrukt door de woorden „ex officio". In
de oorspronkelijke definitie ontbreken die woorden en ook in de
tweecfe redactie, die Muller 14 October 1892 aan Van Riemsdiik
mededeelde, luidende„Een archief is het geheel der geschrevene
en gedrukte stukken, ingezonden bij- en der minuten van de geschre
vene en gedrukte stukken, uitgegaan van eene corporatie of een
harer beambten, en die dus aan de corporatie jure publico toebe-
hooren", kwamen zij niét voor. Ook deze wijziging is aan Van
Riemsdijk te danken. „Door het bezit jure publico sluit Gij de niet
publiekrechtelijke lichamen uit, die zeer zeker ook eigenlijke archieven
hebben, zooals kloosters, gast- en weeshuizen en de meeste andere
stichtingen. Is het niet beter te spreken van stukken, die van eene
instelling ex officio uitgaan en bij haar ex officio inkomen In zijn
volgend schrijven neemt Muller die wijziging over. „Ik heb de be
paling vervangen door Uw denkbeeld „ex officio", omdat ik geen
beter weet en het stelliger acht dan mijn oude bijvoeging in de
definitie van 1879 „als zoodanig"; maar mij dunkt het woord vervult
geheel niet de leemte, die het wegvallen van het jus publicum laat.
't Is iets anders."
Een tweede bezwaar van Van Riemsdiik tegen de definitie van
14 October 1892 was even gegrond. „De stukken, die van de cor
poratie of den ambtenaar uitgaan, noemt gij alle minuten. Hierdoor
sluit gij naar mijn inzien uit alle registers ,die door de instelling voor
eigen gebruik worden opgemaakt, zooals notulen, liggers, keurboeken
enz., daar hiervan het net exemplaar ook onder de instelling blijft
berusten." Muller erkent dan ook de juistheid der gemaakte op-