104
Het kan natuurlijk niet in de bedoeling der hier volgende be
spreking liggen een uitvoerige samenvatting te geven van de zeer
talrijke feiten, die in de beide verslagen worden medegedeeldik
moge mij bepalen tot eenige punten, die bij de lectuur in het bij
zonder mijn aandacht trokken.
Nadat in den aanvang van 1919 namens de Synode een Regle
ment op de kerkelijke archieven was uitgevaardigd, kon Dr. Lasonder
met ingang van 1 Sept. d.a.v. dank zij een wel zeer royale beschikking
van den Minister van O. K. en W, zijn volle werkkracht aan dezen
arbeid geven en is deze taak dus sindsdien aan een vakman toe
vertrouwd. Zijn taak stelde hij zich tweeledig voor: vooreerst op
die archieven toe te passen de nieuwe beginselen, die tegenwoordig
ten aanzien van het archiefwezen worden gehuldigd, en daarnaast
de tenuitvoerbrenging van het synodaal reglement. In dat eerste jaar
konden door hem reeds bijna alle archieven van Provinciale Kerk
besturen en Classes worden bezochtde bewaring der archieven
aldus luidt de conclusie zooals die thans in de Ned. Herv. Kerk
wordt aangetroffen, laat enkele gunstige uitzonderingen daargelaten
nog veel te wenschen over. Behalve bij de Synode zelf bestaan
behoorlijke brandvrije bewaarplaatsen slechts bij sommige Provinciale
Kerkbesturen en enkele Classes; daarnaast zijn verscheidene dier
archieven in bruikleen afgegeven aan Rijksarchiefbewaarplaatsen, het
geen echter overeenkomstig art. 11 van het synodaal reglement uit
zonderingstoestand moet blijven. Voor verbetering van den materieelen
toestand der archieven is te 's-Gravenhage een speciale binder aan
gesteld, die zijn werk op het Algemeene Rijksarchief mag verrichten;
voor de inventarisatie werd zelfs aan Dr. Lasonder toegestaan om
aan het Algemeene Rijksarchief verbonden volontairs aan het werk te
stellen. Wetenschappelijke inventarissen, beantwoordend aan moderne
eischen, bestaan er althans van in kerkelijke bewaarplaatsen berus
tende archieven nog niet.
Na het uitvoerige opgewekte eerste verslag is het aanmerkelijk
kortere tweede zeer merkbaar in mineur gesteld. De reden lag voor
de handsinds 1 Sept. 1921 had Dr. Lasonder zijne werkzaamheden
als Rijksarchivaris weer op te nemen, zoodat zijne bemoeiingen met
de kerkelijke archieven zich moesten beperken. Met de bewaring
der archieven vernemen wij kon hij zich weinig of niet meer
bezig houden, beschrijvingen van kerkelijke archieven in hun geheel
konden niet worden afgesloten, het persoonlijk contact werd thans
veel meer uitzondering. Toch werd nog kans gezien zooveel mogelijk
de gemeenten van twee of meer predikanten onder het ressort der
vroegere Geldersche Synode te bezoeken. De besturen werden her-
105
innerd aan hunne reglementaire verplichting om inventarissen in te
zenden teneinde den voorgeschreven algemeen inventaris te kunnen voor
bereiden; duidelijk blijkt, dat de medewerking van die zijde niet al
te groot is te achten. Ds. Knipscheer maakte een begin met zijn
ficheeringsarbeidde door hem te raadplegen stukken worden hem
via Dr. Lasonder toegezonden. In werking is gesteld een algemeen
uitleenregister en archivalia van een aantal kerkelijke besturen zijn
ter restauratie of raadpleging naar den Haag opgezonden die stukken
worden alleen dan teruggezonden, als bericht is ontvangen, dat de
bewaring der stukken aan matige eischen voldoet. Evenzoo blijven
voor archieven elders verworven aanwinsten onder Dr. Lasonders be
rusting tot tijd en wijle hij nader met die besturen in aanraking komt.
Tot zoover mijn uiteraard zeer summier en subjectief overzicht.
Wanneer ik nu dit alles tot eenige conclusies ga samenvatten,
dan wil ik vóór alles met allen nadruk op den voorgrond stellen,
dat het zoo omvangrijke en belangrijke werk der verzorging der
kerkelijke archieven onmiskenbaar door Dr. Lasonder op zeer energieke
en veelal gelukkige wijze is aangevat: in dat opzicht kan men het
slechts betreuren, dat hij zich voortaan slechts met halve kracht aan
dezen arbeid geven kan. Wanneer ik dan ook eenige bedenkingen
niet zonder aarzeling opperen ga, moge Dr. Lasonder zulks als niet
anders dan een blijk van belangstelling in dat werk beschouwen.
In de eerste plaats zou ik de vraag willen stellen, of Dr. Lasonder
steeds zijne zorgen in de eerste plaats uitstrekt over datgene, dat
verzorging het meest behoeft. Wanneer men we weten zulks
allen bij ervaring dergelijk maagdelijk terrein betreedt, ziet men
zich voor tweeërlei keus gesteldmen kan zich al dadelijk op het
standpunt stellen desnoods weinig, maar volledig afgemaakt werk te
leveren, of wel men kan zich althans aanvankelijk tevreden stellen
met het grove werk, de detailleering uitstellend tot later. Voor den
conscientieusen archivaris heeft het eerste de grootste bekoring, in
het geval van Dr. Lasonder lijkt mij het tweede onverbiddelijk ge
boden, gezien het enorme werkterrein en zoo ontelbare archieven,
die om onmiddellijke voorziening bijna schreeuwen. M.i. dreigt de
Heer Lasonder voor de eerste verleiding te bezwijken. Zeer sprekend
is ten dezen hetgeen medegedeeld wordt over Oostburgde kerke
lijke archieven daar werden jaren geleden op verdienstelijke wijze
geordend, dan mag dunkt mij van een wetenschappelijke bewerking
in de eerste tien jaren nog geen sprake zijnhonderden andere komen
voor eerdere verzorging in aanmerking. Zoo ook het archief der
Synode zelf. Kan ook de kerkelijke archivaris zich in de provincies
niet van meerdere medewerking verzekeren, zij het ook onder zijn