102
„Over de techniek van dezen inventaris" zeggen de be
werkers „behoeft wel niet te worden uitgeweid: de ge
volgde indeeling lag voor de hand."
Wanneer men de Handleiding, die toch de grondwet is voor ons
werk, maar even nagaat, dan verzet zich bijna elke toepasselijke
paragraaf tegen dit werk. Alle mogelijke archieven staan dooreen,
alles is in een adem doorgenummerd, drie en meer deelen van den
zelfden inhoud dragen één nummer, geen enkele reeks is gespecifi
ceerd, tal van nooten bevatten inhoudsopgaven, afschriften zijn op de
plaats van origineelen vermeld, enz., enz., te veel om op te noemen.
Afbrekende kritiek te geven is lang niet prettig en ik had veel
liever een opbouwende geleverd, maar in den tijd dat gestreefd wordt
naar eenheid in ordening en beschrijving van archieven, waarvoor de
Handleiding ons den weg wijst, hoe we die eenheid kunnen bereiken,
kan het niet door den beugel een werkje het licht te doen zien, dat
in strijd is met alle regels der tegenwoordige archiefordening en
beschrijving. A. t HART.
NASCHRIFTEN.
Gaarne maak ik gebruik van de gelegenheid, mij door de Redactie
geboden, om een enkele opmerking te maken naar aanleiding van
bovenstaande kritiek.
Ik haast mij, te verklaren, dat ik het met den Heer T Hart, ten
minste in theorie, volkomen eens ben. Echter vermeen ik, dat er
practisch wel het een en ander zou zijn aan te voeren ter verdedi
ging van deze uitgave.
Daartoe voel ik mij in de gegeven omstandigheden echter niet
geroepen. Ik zou dat willen overgelaten zien aan dengeen, die het
initiatief nam tot het publiceeren van dezen inventaris, en van wien
de gewraakte zin in de inleiding afkomstig is: „de gevolgde indeeling
lag voor de hand".
Om de volgende redenen voel ik mij daartoe niet verplicht:
De uitgave heeft geheel buiten mij om plaats gehad. Ik heb geen
drukproeven gekregen, heb dus geen gelegenheid gehad, om de
correcties, welke ik wenschte, aan te brengen. Zoo geheel en al is
alles buiten mij om afgehandeld, dat ik tot heden nog steeds niet in
het bezit ben van een exemplaar van wat heet te zijn mijn eigen werk.
Daarenboven is deze inventaris niet die, welken ik heb gemaakt.
Hoeveel er in is veranderd, weet ik niet. Mij dunkt, het moet nog al
aanzienlijk zijn geweest, gezien het feit, dat de Heer Van Es, wiens
naam thans als no. 1 op de omslag staat, oorspronkelijk een zeer
ondergeschikte rol heeft vervuld bij de totstandkoming van het werk.
H. L. DRIESSEN.
103
De Redacteur had de welwillendheid bovenstaand stukje vóór
het verschijnen aan den eersten bewerker ter inzage toe te zenden,
die het op zijn beurt aan mij overgaf, waar ik als chef van het
Noordhollandsch Rijksarchiefdepot in beginsel de verantwoordelijkheid
voor de uitgaaf van den bewusten inventaris draag. Ik moge mij
slechts tot een enkele opmerking bepalen.
Over de wenschelijkheid van drukken van inventarissen kan men
van meening verschillen: m. i. terecht bestaat er thans in ons archief-
corps een sterke strooming, die juist betreurt, dat tot dusver nog
veel te weinig inventarissen werden gepubliceerd. Bijna dagelijks
wijst hier de praktijk uit, hoe nuttig deze publicatie is geweest,
zij het ook wat bewerkelijk voor de archiefambtenaren.
Inderdaad kan men uit Provenienz-prinzip bezien hier van hete
rogene collecties sprekenhet bijeenbrengen van dergelijke heterogene
bestanddeelen wijte men dan aan den bekenden Napoleontischen
maatregel en de jongste koninklijke besluiten, die intusschen uit
utiliteitsoogpunt een zeer practisch doel najagen. Een eenigszins
soortgelijk vitium originis kan men onzen rechterlijken archieven aan
wrijven in al die gevallen moge boven de theorie het beroep op het
gezond verstand - zoo terecht door de Handleiding geponeerd -
den doorslag geven.
Ten slotte één persoonlijke opmerking. In al. 1 van zijn artikel
verzuimt de Heer 't Hart mede te deelen, dat zijn aanvraag om een
exemplaar van den inventaris van recenseering niet repte en een
geheel particulier karakter droeg. Dergelijke voorstellingen van zaken
er zijn er in het stukje meerdere - dreigen welbewust den goeden
toon te verstoren, die tot dusver in het Archievenblad usance placht
te zijn en aan welks inachtneming m. i. dient de hand te worden
gehouden. Voor mij is zulks dan ook aanleiding om op deze zaak
niet verder principieel in tfe gaan, wat zij overigens wel verdient.
B. M. DE JONGE VAN ELLEMEET.
Verslagen omtrent de Kerkelijke Archieven I 1919-1920 en
1920—1922, 's-Gravenhage 1923.
De omstandigheid, dat van het verslag der kerkelijke archieven
over 1919—1920 geen afdrukken meer beschikbaar waren was oor
zaak, dat genoemd verslag zij het ook in eenigszins verkorten
vorm - bij het volgende werd herdrukt, zoodat de thans gepubli
ceerde bundel een volledig overzicht geeft van alle werkzaamheden,
die Dr. Lasonder tot dusver in het belang der kerkelijke archieven
verrichtte.