100 „Ondergeteekende verklaart ter inzage te hebben van de Ned. Merv. Liem. Kampen 1°. begrafenisboek Anno 1728-50. 2°. idem 1658-1679. 3°. lidmatenboek van 1700 4°. begrafenisboek van 1710-1727. 5°. begrafenisboek van 1699-1710. w.g. J. M. van C (onleesbaar) Het regu is m. i. geschreven met eene hand, die in het laatste kwartaal der 19e eeuw thuisbehoort. In 1921 is door mij een volledige inventaris der doop-, trouw-en begraafregisters opgemaakt. Ik nam het briefje ter vergelijking mede naar het archief en wat is mij gebleken? Geen der bovengenoemde egraafregisters is in het archief der gemeente aanwezig. Door bemiddeling van één der predikanten alhier ontving ik dezer dagen een lidmatenboek, 1654-1764, ter deponeering in het archief der gemeente van den kerkeraad in bruikleen. Is het sub 3° genoemde soms één der verdoolde schapen? Deze aanwinst is van groot belang, omdat uit het archief der gemeente het burgerboek, 1470-1672, spoorloos verdwenen is. Wel schrijft mijn voorganger, mr. J. Nanninga Uitterdijk, in „Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel XI, p. 158", in zijn artikel: „hen en ander over Kampen onder Fransche overheer- sch.ng m 1672 en volgende jaren": „Daar de Bovenkerk hare archieven mist, lijdt het geen twijfel of deze stukken zijn medegenomen en berusten zeker nog ergens in Frankrijk. Ook uit het archief der gemeente missen stukken over dit tijdvak o. a het Groot-Burgerboek, wat waarschijnlijk hetzelfde lot heeft gehad en gediend heeft bij de brandschatting en de inkwartiering" maar m„ z.,n deze woorden in 1896 geschreven een raadsel, waar het verslag door F. A. S. A. baron van Ittersum aan de heeren Burgemeester en Wethouders der stad Kampen betrekkelijk het oud archief hunner stad, hetwelk .in 1859 te Zwolle gedrukt is, op p 24 vermeldt „2 Volumina in folio. Burgerboeken ut supra van 1300-1393 en 1470-1672". In 1859 was het dus nog aanwezig. P. 24 begint met: „1 Volumen in octavo, getitelddat Burgerboek. INamen der Kamper Burgers van 1307-1469." Mijne bedoeling hiermede is geenszins kritiek op het werk van eenen ambtgenoot, maar wel, om met F. S. K. de vraag te stellen: 101 „Waar zijn deze boeken?"') Door mededeeling in het Archievenblad wordt op dergelijke ver liezen toch de aandacht gevestigd en wellicht brengt het ons nader tot ons doel, om langs den weg der openbaarmaking terug te vinden, wat verloren ging. C. J. WELCKER. Boekbespreking G. van Es en H. L. Driessen. Inventaris der Doop-, Trouw-, Begraaf- en Successieregisters, berustende in het Rijksarchief-depót in Noord-Holland, 's-Gravenhage, Algemeene Landsdrukkerij 1922. Ofschoon de redacteur van het Archievenblad, als zoodanig, geen exemplaar van bovenvermelden inventaris ter bespreking ontvangen heeft, komt het mij toch wenschelijk voor, dat een dergelijke uitgave op deze plaats wordt besproken. Het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verschafte mij een exemplaar, nadat ik mij eerst tevergeefs had gewend tot den Rijksarchivaris in Noord- Holland, die geen exemplaar kan verstrekken „zonder dat be paaldelijk de behoefte voor de ambtelijke studie-werk zaamheden blijkt." Hoe verdienstelijk ook het werk van de heeren Van Es en Driessen mag zijn om te weten welke registers, waaruit men gelijksoortige gegevens kan putten, op het Rijksarchief in Noord-Holland berusten, de resultaten van dien arbeid hadden toch nimmer als inventaris gedrukt mogen worden. Het is zeker gemakkelijk voor den amb tenaar in de leeszaal van een Rijksarchief een overzicht te hebben van alles wat over een bepaald onderwerp in zijn depót te vinden is. Een inventaris daarvan saam te stellen zal toch bij geen enkelen archivaris opkomen. Nog veel minder mag men er toe overgaan, wanneer een dergelijk overzicht is samengesteld, het te laten druk ken. Een geschreven lijst is zeker ruim voldoende. Het is den bewerkers gelukt een zoodanige lijst te vervaardigen, maar daarbij had het moeten blijven. Wat we voor ons hebben is een inventaris van een aantal heterogene bestanddeelen, die, al zou men ze op de plaats waar ze behooren, beschrijven, zoo ver van elkaar komen te staan, dat daaruit reeds duidelijk zou blijken, dat er geen verband tusschen bestaat. Lustig staan hier de stukken van de rechterlijke-, kerkelijke- en andere archieven dooreen, en uit geen enkel woord in de inleiding blijkt wat aanleiding gaf dit alles zoo saam te stellen. Neen er wordt zelfs aangenomen, dat iedereen hetzelfde zou doen. Zie Ned. Archievenblad 1922-1923, blz. 154.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 27