86 gezonderd; 2°. dat alleen de huslada in de gouw Texel wordt uit gezonderd, terwijl overigens alle leenen in Maasland, Kennemerland (en natuurlijk, ook) Texel worden omgezet in vollen eigendom. Men kan verder 3°. aan corrupte overlevering of aan slordige redactie gaan denken en het zinnetje „excepto quod vulgari lingua dicitur" belasten met „in comitatibus ita nuncupatis", hetzij vóór-, hetzij achteraan. Ten slotte kan men in arren moede 4°. die lastige woorden doodgemoedereerd doorschrappen en verklaren, dat wij hier te doen hebben met een „kennelijke interpolatie." Het spijt mij. dat ik nu iets kwaads moet zeggen van onze voor zichtige, specifiek-nationale en zeer on-Duitsche oorkondenkritiek. Immers op voorbeeld van Kappeyne van de Copello heeft Gosses tot die radicale emendatie besloten en zich daarvoor uitsluitend beroepen op het zeer subjectieve argument, dat aandachtige lectuur haar vol doende motiveert. Vreemd, dat de zoo deskundige bewerkers der Monumenta Germaniae zoo weinig aandachtig lezen, terwijl dat toch hun allereerste taak was. Vreemd, dat die interpolator zijn zinnetje zoo stom inlapte, dat wij late historici desnoods zonder kennis van de oorkondentaal der kanselarij van Orro III, slechts met de aan dacht van onze lectuur, het ingelapte dadelijk signaleeren als zoodanig. Vreemd ook, dat het inlapsel eigenlijk meer een speelsche gril schijnt, dan iets bedoelende ernst. Of wist de interpolator, dat zijn woorden een moeilijkheid zouden opleveren, voor die late historici, die geen graaf in Texla konden plaatsen? Men vergeve mij de stekeligheid van dit betoogje. Maar men mete dan ook liever niet met twee maten. Trouwens wij hebben die niet-geinterpoleerde woorden nauwelijks noodig voor onze redenee ring, die met in pago Texla al heel tevreden is. Zij deed een sprongetje terzijde, om te pleiten voor een onbevooroordeeld beschouwen der dingen1). Ook Gosses twijfelt niet, of Dirk ii was de drager van het rijks gezag in de gouw Texel2). Welnu, dan zijn wij ook niet ver van de aperte waarschijnlijkheid meer af. Zooals in 889 Arnulf van Karinthië aan graaf Gerulf in ruil voor zijn verdere trouw goederen bood, in zijn graafschap Kennemerland gelegen, zoo handelde in 87 922 Karel de Eenvoudige met Dirk i en in 985 Otto iii met Dirk i i. Teekenen wij den historischen achtergrond van deze documenten, dan zien wij in het verste verschiet (839 856) een Karolingisch vasal Gerulf en tijdens het Noormannenbewind een „Normandischen comes Fresonum van dienzelfden naam. Die liet zich reeds in 889 „erkennen" door het Oost-Frankische rijksgezag tegen bezit in vollen eigendom van grafelijk ambtsgoed in Kennemerland. Het Hollandsche huis zat in den zadel. Ruim dertig jaar later, toen in Oost-Francië de Karolingen waren uitgestorven en de nieuwe Saksische heerschers zich nog niet machtig sterk gevoelden in hun nieuwe heerschappij, wijdde Dirk i zijn legi- timistische trouw aan den West-Frankischen Karolingischen heerscher, Karel den Eenvoudige. Hij dankte er voorloopig den vollen eigendom van zijn ambtsgoed in Texla aan (922). Wat er in 925 gebeurde, toen Hendrik de Vogelaar Lotharingen gewapenderhand tot erkenning dwong, dat weten wij niet. Alleen kunnen wij later nog eens een Kennemer graaf heen en weer zien zwaaien. In 969 schonk de West-Frankische Koning Lotharius aan Dirk ii het bosch-recht in het Land van Waas. Nog in 984 stond diezelfde Lotharius vijandig tegenover Otto iii. Zóó stond dus ook Dirk ii, al herinnerde hij zich zijn keizertrouw weer, toen hij (985) op interventie van zijn zoon, aartsbisschop Egbert van Trier, en van den zooeven met Otto iii verzoenden!, Hendrik den Twistzieke van Beieren, nieuwe voorrechten van den Keizer verwierf. Ligt het nu aan het bewuste „grondeuvel als ik bekennen moet, dat ik voor de gaafheid van Oppermann's betoog bewondering heb. Het zij dan zoo. Maar het wil mij toch voorkomen, dat Oppermann s „methode" nergens de basis der zakelijkheid verliet. Als discussie mogelijk is, dan moet ook weerlegging mogelijk zijn. Met een gemelijk schouderophalen kan men dit werk niet voorbijgaan, zoomin als men dat met het zoo verwante werk van Gosses pleegt te doen. Die kerk van Egmond weervoer het lot van de comitatus ita nuncupati. Zij werd in de oorkonde van 922 geschrapt. Niet, omdat aandachtige lectuur zich daaraan stootte, maar omdat de overlevering van de vier koningsoor konden in het Liber s. Adalberti met al hun vergissingen gebezigd werden bij de redactie der Annales Egmundani. Wie het einde van een kluwen in handen houdt, die wil weten, hoe de draad binnen dat verwarde kluwen verloopt. Oppermann heeft dat gezocht. Wij nemen afscheid van Oppermann's werk en werpen een laatsten Met nadruk meen ik te moeten constateeren, dat dit betoogje niet bedoelt declineerend te spreken over de werkmethode van GOSSES. Integendeel, ik wilde alleen aantoonen, hoe, bij onwelwillende formuleering, iederen algemeen, en ook door mij zeer geachten, mediaevist de bejegening kan ten deel vallen, die OPPERMANN'S werk dreigt in een hoek te drukken. GOSSES stuurt a.w. blz. 127 aan op de „prefectuur." 2) a.w. blz, 126—127.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 20