84 neemt aan, dat de copiist zich bij het overschrijven vergiste. Hij las bijv. voor DCCCCXXI1 een paar andere krabbeltjes DCCCLXIII Vandaar de verwarring met de Karels. Waarom zou een copiist onfeilbaar zijn? Het zij dus zoo! Echter, diezelfde copiist vergist zich nog eens. Hij leest in een oorkonde van koning Lotharius van Frankrijk in plaats van het jaar DCCCCLX1X de teekens: DCCCLXV11I en schrijft die cijfers dus neer. Maar ook de naam Lotharius blijkt niet erg leesbaar geweest te zijn. Hij vergist zich ten derde male, als hij nu Lothowicus ontcijfert.- Dat alles is heel menschelijk. En de verdienstelijke man, die de Egmondsche annalen van glossen voorzag, heeft nu zijn glossen op wanhopig verkeerde plaatsen neergeschreven; zijn schuld was het niet Maar na die drie vergissingen ontmoeten wij nu ook het „toeval" als een van de actieve krachten, die Egmond's historie schrijven. Het toeval wilde namelijk, dat de naamsverandering Lotharius in Lothowicus en de jaartalwijziging 969 tot 868 klopte met de blijk baar duidelijk leesbare passage, waar gemalinne Emma als interveniente optreedt. Een buitengewone bof voor den zich als maar vergissenden copiist; als zoo straks met de gelijknamige Karels! Ik wil mij zoo concreet mogelijk indenken in de goede trouw van onzen copiist. Hij zit met zijn pen in de hand voor eën moeilijk te ontcijferen, half verganen tekst. Hij tobt allereerst over de begin regels. De naam, - er staat Lotharius is alvast onleesbaar. Maar daar ziet hij iets verder Emma staan. Zijn schranderheid zegt hem, dat er bij die Emma een levende man en geen lacune hoort. Wie was die man? Gelukkig kent hij uit de Annales Egmundani een Emma, waarbij een Lodewiik hoort. Juist, nu ziet hij het scherp. Daar staat ook Lodewiik. Welgemoed leest en schrijft hij verder. Tot op het eind de aangevreten dateering hem weer voor een puzzle stelt. Hij kan dat jaartal 969 niet lezen. Maar dit weet hij welin de Annales staat Emma vermeld ten jare 876 bij het bericht over den dood van haar man. En nu leest hij ook, of verbetert hij soms? ,8682). Te ontkennen valt niet, dat hier geknoeid is. En ge knoeid .niet door simpele vergissing, maar met opzet. 85 De vraag, die blijft, is slechts deze: was dat opzet boos ...of „wetenschappelijk"? Wij laten die vraag staan en keeren terug tot de oorkonde van 922, waar de specialiteit in vergissingen op volkomen gelijke wijze aan het werk geweest kan zijn') en nu alweer iets zonderlings beging, of schijnt te begaan. Hij liet schenkeneen kerk in Kennemerland met goederen buiten Kennemerland, in het graafschap Texel, gelegen. Had die kerk dan geen goederen in Kennemerland zelf? Werden die niet geschonken? 'n Vreemd geval! Volstrekt geen vreemd geval, zal men zeggen; gij dient nog te bewijzen, dat inderdaad het graafschap Texel bedoeld is. Welnu, wij zullen dat probeeren. Laat mij vooraf zeggen, dat men onder de meeste zgnd. historische „bewijzen" niets anders moet verstaan dan de schildering van een aperte waarschijnlijkheid. Breng ik, d.w.z. brengt Opper- mann's uiteenzetting het zoover, dan moet men zich gewonnen geven. Het ligt het meest voor de hand, dat men zich nu hardnekkig vastklampt aan dat Bevelandsche Vortrap. Want als Gosses nu toch eens gelijk had, dan lag ten minste de Kennemer kerk binnen het zoo zonderling omschreven gebied. Maar het is toch wel zeer on waarschijnlijk, dat die stroohalm lang houdt. Immers in 985 blijkt graaf Dirk II zijn waardigheid uit te oefenen „in comitatibus ita nun- cupatis: Masalant, Kinhem, Texla". Dus een graafschap Texla was anno 985 geen hersenschimmig heid. Dat graafschap kan ook 922 bestaan hebben. Het is anno 985 oorkondelijk verbonden met het Hollandsche huis, terwijl anno 922 overdracht plaats heeft van goederen aan datzelfde Hollandsche huis in een gebied, waarvan de met name genoemde uiterste punten zich volkomen ongewrongen' laten identificeeren met de uiterste punten van een graafschap Texla. Dan werd dus allerwaarschijnlijkst ook dat gebied anno 922 bedoeld. Wij bekijken dus dat oorkondenzinnetje van 985 nog eens wat preciezer. Er staat, zoo letterlijk mogelijk vertaald „Daartoe ook zij, al wat Dirk II van onzentwege in de gouw Texla in leen houdt met al den profijte van dien, uitgezonderd wat in de landstaal huslada heet, hem door ons (Otto III) in vollen eigendom geschonken in de aldus genoemde graafschappen Masalant, Kinhem, Texla." Een stroef en ongemakkelijk zinnetje. Men kan er uit lezen 1 dat de gouw Texla de drie graafschappen Maasland, Kennemerland en Texel (o.a.?) omvatte en dat daar geschonken werden alle leenen, de huslada uit- GOSSES a. w. blz. 28 schrijft die vergissing eigenlijk niet toe aan verlezing, maar aan doelbewuste verbeteringeen afschrijver, die met de geschiedenis van het „Hollandsche St. Denis" op de hoogte meende te zijn, veranderde het jaartal. Hoe dientengevolge de verdachtheid van het gebeuren slechts groeit, gaan wij aan een ander geval na. -) Vgl. voorgaande noot. Men raadplege niet de edities van PERTZ of De GEER VAN OUDEGEIN voor de Annales Egmundani, daar deze den zin van het hs. waar het op aankomt, als ontleend aan REGINO van Prüm, supprimeeren; zie OPPERMANN a.w. Ill facs. I. De andere HEMMA, gemalin van LOTHARIUS komt ten jare 965 voor in de Continuatio Reginonis (vgl. ed. KURZE, Script, rer. germ.Register). Vgl. blz. 84, noot 1

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 19