82 latere Holland is binnengevallen, daar geweldig heeft huisgehouden en behalve den weerloozen H. Jeroen ook, onder vele anderen, twee dappere ridders: Thietbold en Gerolf, om het leven heeft gebracht. Om allerlei redenen verwerpt Oppermann heel die voortzetting van den Noormannentocht in het latere Holland. Wij gaan daar niet verder op in, om de eenvoudige reden, dat de kritiek op deze Beka- plaats staat en valt met het oordeel over de Egmondsche bronnen als geheel Maar in ruil voor dien Beka-Gerolf, die in 857 zou ge sneuveld zijn, biedt Oppermann ons een Gerulf, die anno 839 als vazal van Lodewiik den Vrome in deze streken heeft gewoond en die vóór 856 in CoRvey monnik geworden moet zijn2). Ook in het midden van de IXe eeuw was de wereld ruim genoeg voor twee dragers van den zelfden naam. Maar in dien oorkondelijken Gerulf hebben wij toch allicht wat meer vertrouwen dan in den Beka-Gerolf. En wij lijden stellig niet aan fantastische constructie, als wij nu constateeren, dat anno 839, dus vóór de Noormannenheerschappij, hier 'n Gerulf aan wezig was, die in trouwe relaties stond tot het rijks gezag, en als wij den Gerulf van 885 met een „wellicht" of „waar schijnlijk" aanhaken bij dien Gerulf van 839. Nu die Uerulf van 885 door den dood van zeekoning Godfried weer „rijksonmiddellijk was geworden, nu kwam ook het rijksgezag zich in den per soon van Arnulf van Karinthië aanmelden, om voor even- tueele verdere trouw goederen, in zijn Kennemer graafschap gelegen, aan te bieden. Wij willen met deze spatieeringen niet den indruk wekken, alsof het hier ging om wereldschokkende nova. Slechts zij opgemerkt, dat Oppermann's hypercritiek ook een correlaat heeftDan wenden wij ons tot een critisch probleem van grooter beteekenis. Ook na den 4en Augustus 889, dag, waarop de zooeven be doelde oorkonde van Arnulf van Karinthië werd uitgevaardigd bleef Neder-lotharingen het land der vele politieke mogelijkheden. Eerst in 925 werd het pleit definitief beslist en werd Lotharingen voor goed Oost-Frankisch. Tot 925 kon men dus kiezenZwentibold, Arnulf's zoon, Karel den Eenvoudige, Lodewiik het Kind, Hendrik den Vogelaar In het jaar 922 nu gaf Karel de Eenvoudige van West- Francië zekere goederen aan Gerulf's zoon, graaf Dirk 1. De Ken- nemers hadden dus hun keuze bepaald tot de andere ruif. 83 Die schenkingsoorkonde van Karel den Eenvoudige is ons overge leverd in het Egmondsche Liber s. Adalbert!. Natuurlijk in afschrift! En wat voor afschrift! Niet Karel de Eenvoudige maar Karel de Kale heet anno 863, en niet anno 922, te schenken„quasdam res, eccle- siam videlicet Egmonde cum omnibus ad earn jure pertinentibus a loco qui dicitur Swithardeshage usque ad Fortrapa et Kinnem". Stellen wij nu opinie tegenover opinie. Gosses veronderstelt goede trouw; Oppermann vervalsching. Gosses omschrijft het object der schenking alsde Egmondsche kerk met haar verspreide, tus- schen Beveland en Terschelling gelegen, goederen; Oppermann acht de schenking beperkt tot zekere goederen, niet de Egmond sche kerk gelegen in het graafschap Texel. Dat zijn dus, ik waag het in herhalingen te vervallen, want men beoordeelt oorkondenkritiek voortdurend van een al te ouder- w'etsch standpunt en ziet in wat slechts den onder zoeker middel was, het doel dat zijn dus kwesties van zakelijke interpretatie. Gaan wij op deze kwesties iets dieper in. Over de ligging van Swithardeshaga en Kinnem zijn Gosses en Oppermann het volkomen eens. Het zijn een door Gosses aan Noord-Hollandsche plaatsnamen geïdentificeerd bosch aan den Noordkant van Kennemerland en een plaatsnaam op Terschelling. Questieus is echter de ligging van Fortrapa. Paludanus en Kluit dachten destijds aan het gehucht Vartrop, bij Stroe op Wieringen. Gosses verkiest: Vortrap op Zuid-Beveland; Oppermann houdt zich aan de lezing Paludanus-Kluit. M.i. volkomen terecht. Want de drie punten, door Oppermann aanvaard, vormen inderdaad een terrein-omschrijving, een gebieds-aanduiding, zooals de zin der oorkonde eischt, en de identificeeringNoord- Kennemerland-Zuid-Beveland-Terschelling, doet dat niet. De voor- loopige conclusie luidt dus: Oppermann kan gelijk hebben. Als namelijk later blijken mocht, dat die drie punten werkelijk een b e- staand graafschap kunnen omgrenzen, dan heeft hij gelijk. Gosses heeft vermoedelijk ongelijk2). Nu in de tweede plaats: de kwestie van de goede trouw. Gosses 2) Gosses a. w. blz. 30 e. v. begrijpt natuurlijk heel goed, dat er tegen zijn zienswijze bezwaren te berde kunnen gebracht worden. Hij verdedigt dus zijn opvat ting met l°. een verwijzing naar de algemeen voorkomende „Streulage" van klooster goed, alsof er stond goederen in S., i n V. en in K.; 2'. met een omstandige x) Het behoeft geen betoog, dat een BEKA-bericht over gebeurtenissen anno 857 waarvoor geen enkel ander gegeven pleiten zou, even weinig zegt als een o o r- spronkelijk en zelfstandig bericht van mij over den tijd van Karei den Stoute. 2) OPPERMANN blz. 2, waar geciteerd: WlLMANS, Kaiserurk. Westfalens I no. 20 en BöHMER-MüHLBACHER Regesta Imperii no. 997. I. H. GOSSES. De vorming van het graafschap Holland (Den Haag 1915) blz. 27 e. v. uiteenzetting van de bedijkingsgeschiedenis van Vortrapna 1317, daarbij aan- toonende, dat wij met een „oude" decanaatsgrens te doen hebben. Helaas is Zeeland een van de allerjongste gebieden van ons land. In dit gebied van op- en aanwassen zou ons vooral de absolute ouderdom van die decanaatsgrens interesseeren.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 18