78 eenig belang), die, van de hooge overheid ontvangen, om deze reden tezamen bewaard zijn. Daarom acht ik de privileges het best tot de afdeeling der „algemeene bewaring" gebracht. Een ander geschilpunt kan over de toewijzing der stukken van huishoudelijken aard ontstaan, hetgeen hierop neer komt, om welke reden men deze stukken wenscht bijeen te voegen. Is het, omdat zij de interne administratie, als personalia, behandelen of kladden en formulieren zijn of de officieuse correspondentie van den secretaris? Of ligt de reden daarin, dat zij alle in een bijzondere lade der schrijf tafel van den secretaris behooren Ik geloof het laatste en daarom wensch ik ook deze stukken tot de „algemeene bewaring" te brengen. De laatste onderverdeeling, die ik voorsta, voert tot de mole culen, waaruit het archieflichaam is samengesteld, in de eerste plaats de serie, eene verzameling acten van gelijksoortigen oorsprong of gelijksoortig onderwerp, hetzij dan geprotocolleerd, geregistreerd, ge bonden of geliasseerd, vervolgens het dossier of den bundel, eene ver zameling acten, op ééne zaak betrekking hebbende, en ten slotte het buiten verband staande losse stuk. Daarmede houdt de theoretische verdeeling van een archief op, Wat daarna volgt, de nummering der deelen of de specificatie der bundels, doet in dit betoog niet ter zake, betreft de practijk, niet de theorie van het thans aan de orde gestelde vraagstuk. J. P. W. A. SMIT. 79 Oorkondenkritiek en Vaderlandsche Geschiedenis. V. „Oppermann's school". Toen ik den vorigen zomer mijn ge dachten liet gaan' over Oppermann's Untersuchungen, ze neerschreef en, laat genoeg, in druk gaf vooral om de grenzen van eigen twijfel scherp te bepalen, toen vermoedde ik niet, dat ik mij zou hebben te begeven in een min of meer luid krakeel, waar felle debat-uitspraken, met gezag geuit, ieder rustig oordeel belemmeren, indien niet on mogelijk maken. Ik doel natuurlijk op professor Huizinga's Noodwendig Vertoog, dat Brandt's dissertatie aanvallend, over het hoofd van den „jongen doctor" den promotor zocht te treffen en in den promotor al wie van hem dat „grondeuvel van de stelselmatige hyperkritiek" als geschenk van wel zeer twijfelachtige waarde meegekregen hadden op hun wetenschappelijk levenspad 2). De bijval, dien Huizinga s uitval mocht ondervinden in een dagblad, dat uitmunt door de volledigheid en zorgvuldigheid van zijn rubriek wetenschappelijk nieuws 3), geeft aan deze zaak wat grooter openbare beteekenis, dan aan mediae- vistische meeningsverschillen gewoonlijk ten deel valt. Ons legt een en ander de verplichting op, ons onderwerp uit te breiden door nog een tweetal Utrechtsche dissertaties in deze bespreking te betrekken en onze uiteenzettingen ietwat anders te orienteeren. Want het woord is gezegdOppermann's school En in één adem is daaraan toegevoegd, dat die school eigenlijk een school- h Cartularia en lijsten (inventarissen) onderscheiden zelden of nooit naar onder werpen, geven de stukken in de orde, waarin zij feitelijk aangetroffen worden en die eene direct of indirect chronologische is. Of in dit geval van eene serie al dan niet kan gesproken worden, doet hier niet ter zake, doch alleen bij de volgende verdeeling. O. OPPERMANN, Untersuchungen zur Nord- Niederlandischen Geschichte des 10 bis 13 lahrhunderts I 111 (OPPERMANN'S Bijdragen enz. dl. Ill V; Utrecht 1920-1921). C. D. BRANDT, Bijdragen tot de kritiek van Hollandse stadrechten der Xllle eeuw (Utr. diss.; OPPERMANN'S Bijdragen enz. dl. VI, 1921). D. Th. ENKLAAR, Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den ljsel gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië (Utr. diss); Opper- MANN'S Bijdragen enz. dl. VII, 1922). W. BERKELBACH VAN DER SPRENKEL, Ge schiedenis van het bisdom Utrecht van 1281 tot 1305 (Utr, diss.; OPPERMANN'S Bijdragen enz., dl. IX, 1923). Nederl. Archievenblad 1922—1923, blz. 133 vlg. -) In Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde, Ve Reeks, dl. X, Afl. I en 2, 1923; tevoren als overdruk-brochure verzonden. Nieuwe Rotterdammer Gourant, 18 Mei 1923,. Avondblad D., waaraan ik het citaat in de volgende alinea ontleen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 16