76 college van B. en W. gegroeid is. Het tijdstip, waarop de inrichting der archieven zelf verandert, is beslissend vocy de indeeling van een archief, in het geval der gemeentearchieven dus de afsluiting der laat-middeleeuwsche, 18de-eeuwsche registratuur en hare vervanging door de Fransche in het jaar 1810. De Fransche registratuur is, afgezien van verdere ontplooiing, in die gevallen, waar zij door het „registratuurstelsel of soortgelijk systeem niet vervangen is, tot den huidigen dag bij de gemeente administratie in gebruik gebleven. Eene verdere verdeeling der archieven behoort rekening te houden met het feit, dat ter secretarie verschillende afdeelingen bestaan kunnen hebben, waarom de stukken van aard gescheiden of zelfs afzonderlijk bewaard werden, zij het alle onder bewaring van den secretaris. Ik denk hier aan het geval, dat er eene bijzondere protocolkamer bestaat, waar de transporten van onroerende goederen en dergelijke acten verleden worden, of dat eene bestuurscommissie een eigen archief vormt. 2) Weder eene nieuwe onderverdeeling zal berusten op de tegen stelling, die in ieder archief aangetroffen wordt, de tegenstelling der (oorspronkelijke) ordening naar herkomst of bestemming eener- en naar strekking der stukken anderzijds. Ik behoef niet nader aan te duiden, dat sommige acten tezamen gevoegd zijn, omdat een bepaald orgaan hen uitgegeven, zooals de resolutieboeken, of ontvangen heeft, zooals de „aanschrijvingen", dat van andere de (vaak zeer losse) band daaruit bestaat, dat zij over een zelfde onderwerp handelen, zooals over armenzorg. Het feit, dat ieder stuk zoowel eene be stemming als eene strekking heeft, maakt deze tegenstelling tot het groote struikelblok eener behoorlijke archiefvorming. Het Fransche stelsel heeft beproefd alles tot registers met bijlagen samen te vatten, maar naar mate de administratie grooter is, springen de losse stukken lichter uit den band. Het registratuurstelsel tracht alles tot dossiers te vormen en heeft om dezelfde reden in zijne zuivere toepassing m.i. uit een ingeboren gebrek even weinig levensvatbaarheid. Geeft de latere archiefordener niet angstvallig acht op de oude 77 secretariëele practijk, dan straft hij zich zelf. Geen ordening der stukken dus, eerst der series en daarna wat geen serie vormt en dus tot bijzondere onderwerpen kan ontbonden worden, want dan zal hij ondervinden, dat er ook series zijn, zooals de rekeningen, die op bijzondere onderwerpen betrekking hebben. Maar evenmin eene verdeeling der bescheiden louter naar de onderwerpen. Natuurlijk zal hij niet zoo barbaarsch zijn daarvoor een resolutieboek uiteen te snijden, 2) maar allicht zal hij over het hoofd zien, dat er stukken zijn als bijv. publicatiën, die schijnbaar over een bijzonder onderwerp handelen, doch inderdaad tot de „ter puie afgekondigde acten" be- hooren. Bij de herplaatsing der stukken tot een der beide categorieën doen zich evenwel moeilijkheden voor. Men bedenke, dat beide van gelijkwaardige, maar ongelijksoortige beginselen uitgaan, zoodat eenig stuk niet daarom tot de ééne categorie behoort, omdat het in de andere niet past, maar omdat de samensteller van het archief, onge twijfeld door practische en feitelijke gegevens geleid, het licht op de ééne en niet op de andere kwaliteit heeft doen vallen. Deze keuze beheerscht het verdere lot van het stuk en de moderne regelaar heeft zich daaraan te houden. Met eene nieuwe keuze of met een onderzoek der motieven heeft de laatste zich alleen op te houden, indien de wil van den eersten niet duidelijk genoeg blijkt. Nu spreekt het van zelf, dat de serie resolutiën tot de afdeeling der „algemeene bewaring" behoort evenzeer als de stukken omtrent armenzorg tot die der „bijzondere onderwerpen". Hoe echter met de „privileges" te handelen? Zij plegen van oudsher bijeen bewaard te worden, doch is hier niet van een feitelijke bijeenvoeging, uit sluitend uit een oogpunt van veiligheid sprake? M.i. niet uitsluitend. Ook zijn de privileges velerlei van onderwerp, maar toch hebben zij alle op de vaststelling der bijzondere rechten van den archiefvormer betrekking en dit vermoeden wordt versterkt door het feit, dat menige oude privilegeverzameling contracten met andere gelijkwaardige autori teiten, als tusschen. gemeenten of zelfs eenzijdige memories over dergelijke zaken pleegt te bevatten. Toch lijkt mij dit eene latere ietwat verwrongene opvatting („belangrijke stukken") en is de juiste m.i. in de benaming der stukken als „privileges", gelijk vaak ge bruikelijk, te zoeken. Het zijn dus in hoofdzaak de stukken (van Een ander geval en buiten de kwestie staande is het, wanneer in hetzelfde gebouw of dezelfde kamer twee colleges archieven onafhankelijk van elkander vormen. Zelfs wanneer een van beide bij ontbinding zijne bescheiden achterlaat zonder orde daarop te stellen, zooals het geval der Plattelandskamer der Meierij, die ten stadhuize van 's-Hertogenbosch vergaderde, gaan door dit feit deze bescheiden niet in depot bij het ander archief over en blijven de beide inventarissen gescheiden. 2) Waarvan te onderscheiden is het geval, dat wegens de bekrompenheid of mindere veiligheid der secretarie een deel van het archief naar eene andere plaats overgebracht is. Aldus de archiefpractijk, n'en déplaise de Handleiding. Het feit, dat de resoluties en dergelijke acten in één register tezamen geregistreerd zijn en eene serie vormen, is geen oorzaak, maar een gevolg der verdeeling, gelijk door mij voorgestaan. Oudtijds was men zoo wel; ik heb een schepenprotocol in handen gehad, dat in de 18de eeuw op deze wijze en om genoemde reden bewerkt was.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 15