36
geld, want de druk van de onderhavige deelen moet heel wat gekost
hebben. Ook tijd, nu noodig voor 't bewerken van zulke onbelangrijke
mededeelingen. Ook arbeidslust der ambtenaren, want het lijkt mij
onmogelijk dat men 'n inventaris als bijv. die van Dl. 40, 1, bldz.
626 651 afschrijft, zonder dén wensch te voelen opkomen van ik
weet niet wat liever te doen dan dat.
Doch basta over de magerkuur, die ik onzen archiefpublicaties
graag zag voorgeschreven. Ik kom tot de belangrijkste vraag, die
in verband ermee gedaan moet wordenwat deelen zij mee aangaande
den voortgang van het inventariseeringswerk Zijn wij te dien aanzien
in deze vijf jaren bevredigend verder gekomen? Of laat dat te
wenschen over?
Er is veel gebeurdAls ik naga dat ik als outsider vanzelf maar
een zeer gebrekkige voorstelling zal hebben van de quantiteit werk,
die noodig kan wezen en gewoonlijk wel noodig zal wezen ook, om
in deze eenig resultaat te bereiken, dan kan ik niet anders doen
dan bewondering uitspreken. Hoeveel honderden bladzijden inventaris
worden hier niet reeds gepubliceerdEn dat is dan nog maar een
deel van wat er op dit gebied geleverd werd. Omdat er afzonderlijk
gedrukte inventarissen ook nog verschenenen dan nog lijsten
werden opgemaakt, die in handschrift bleven, op den koop toe.
Werkelijk, er is met den beschikbaren tijd gewoekerd
Het is dan ook volstrekt geen aanmerking op den ijver van ons
ambtenarencorps als ik niettemin hier toch de vraag laat volgen
had er niet meer kunnen gebeuren? Maar heel wat anders. Een te
berde brengen van de kwestie of onze archieven, bij het zoeken van
een compromis tusschen de eischen tot concentratie en tot expansie,
waarin ieders leven bestaat, niet te veel naar den kant van de
expansie wijken.
Het heeft mij getroffen, bij het doorlezen dezer bundels, dat dat
inventariseeringswerk, waaraan toch eigenlijk de eerste plaats toekomt,
gedurig achter moet staan bij ander werk. En dat dan vooral bij het
instellen van allerlei onderzoekingen voor derden, buiten het archief.
Is dat nu echter toch eigenlijk niet een déraillement van ons archief
wezen? Natuurlijk, als Prof. Jhr. van Eysinga in opdracht der regeering
met het oog op de positie van ons land een memorie van volken
rechtelijken aard moet opstellen, dan moet desnoods alles stilstaan
om hem aan het materiaal te helpen dat hij daarvoor noodig heeft.
Maar als het niet zulke officieele aangelegenheden geldt! Heeft ieder
particulier er werkelijk recht op, dat er meer ten zijnen specialen
behoeve gebeurt, dan dat hij wat spoorwijs wordt gemaakt? Zeker,
er zijn ook nu wel gevallen, dat er gezegd wordt: daarvoor staan
37
wij niet ter beschikking. Maar ik heb den indruk dat een aanvrage
onder de huidige regeling toch al bedenkelijk dicht tot het genre „te
gek om alleen te loopen" moet naderen, om door dat vonnis te
worden getroffen. Zijn een archivaris en zijn medewerkers dan een
soort assistenten voor de bewerking van dissertaties of onbetaalde
rechtsgeleerde hulpkrachten, dat ik zinnen als deze lezen moet:
„Naar aanleiding van een vraag van X. te Y naar het bewijs van haar
recht van eigendom op 2 banken in de kerk te Z., werd een uitvoe
rig onderzoek in het rechterlijk archief van XX ingesteld; doch dat
bewijs werd niet gevonden". „Op verzoek van den heer P. te Q.
werd ten behoeve van zijn academisch proefschrift een uitvoerig
onderzoek ingesteld „Zooals altijd werd ik schriftelijk over
vele zaken geraadpleegd waaromtrent in de archieven zelf niets te
vinden is, maar waarvoor ik elders, ook buiten het archief, boeken
moest raadplegen „Meer dan eens moesten wij zelfs op andere
archieven de gegevens vinden, waarvoor men onze hulp inriep".
Neen, bij het volgen van een wat strengere gedragslijn kunnen onze
archiefbeheerders nog werkelijk niet van onwelwillendheid worden
beschuldigd. En hun eerste taak kwam tegelijk aanmerkelijk beter tot
haar recht dan nu het geval is.
Ik zeg dat met te meer nadruk omdat ik er in deze verslagen
de bewijzen van gevonden heb, dat het niet beslist opwerpen van
een dam in deze bezig is zelfs tot de alleruiterste consequenties te
voeren. Ik doel op de beschikbaarstelling van Dr. Lasonder gedurende
eenige jaren, om voor de archivalia der Nederlandsch Hervormde
Kerk te gaan zorgen. Dat ik den kerkelijken archieven van ons land
een goed hart toedraag weet ieder die mij kent. Dat ik er mij
hartelijk over verheug wanneer deze in een goeden toestand worden
gebracht en behoorlijk worden gecatalogiseerd, spreekt dus vanzelf.
En wil men van de zijde der Kerk daarvoor dan een bepaalden per
soon hebben, omdat die op dit gebied zijn sporen reeds verdiend
heeft, mij best. Maar dan behoort deze m. i. niet tegelijk Rijks
archivaris te blijven, wanneer hij dat tot dusver is geweest. Dat een
regeling als de nu gevolgde een financiëele onbillijkheid tegenover
andere kerkelijke gemeenschappen inhoudt, laat ik - als hier niet ter
zake doende op t oogenblik daar. Maar onze staatsarchieven,
en niet in de laatste plaats nog het Algemeen Rijksarchief, hebben
hun krachten veel te veel zelf noodig, dan dat zij ze aan anderen
mogen gaan uitleenen, zou ik zeggen. Zoolang nog gerapporteerd
moet worden als het in Dl. 43, I, blz. 152 en 154 gebeurt: „Daardoor
bleef de ordening van het archief van de Staten-Oeneraal en den
Raad van State tot 1588 rusten qn „een en ander was oorzaak,