28
Maar de meening van Mr. Muller, door Prof. Fruin tot middelpunt
van zijn betoog gemaakt, verdient, hoeveel eerbied men ook voor den
grooten doode gevoelen mag, niet meer dan een tweede plaats in
deze discussie. Het gaat niet om wat Mr. Muller ervan gedacht heeft,
maar om den jaarstijl, dien de Utrechtsche bisschoppen hebben gevolgd.
Het wil mij voorkomen, dat het synodaal besluit van 1310, de codifi
catie der Costumen van 1570 en de Publicatie van de vroedschap
van 1575 waarop Mr, Muller zijn meening grondde, wel gewichtige
annwijzingen, maar geen zekerheid voor het gebruik van den Kerststijl
in het Sticht geven. De zekerheid, die Mr. Muller in 1890 meende te
hebben, zullen wij eerst bezitten, als van eiken bisschop het uit den
aard der zaak geringe bewijsmateriaal gevonden en onderzocht is.
Het lijkt mij geenszins onmogelijk, dat een bisschop van het besluit
van 1310 afgeweken js en dat men in 1570 die afwijking al weer
vergeten was. Ik heb in mijn proefschrift op de mogelijkheid gewezen,
dat David van Bourgondië zijn pogingen tot Bourgondiseering ook tot
zijn kanselarij had uitgestrekt en daar den in de Bourgondische en
Hollandsche kanselarijen gebruikelijken Paaschstijl had trachten in te
voeren. Ik meen tevens aangetoond te hebben, dat dit niet het geval
geweest is. Ik gevoelde mij verplicht bij de bespreking van zijn
kanselarij ook den door bisschop David gebruikten jaarstijl te be
handelen en het eenige positieve bewijs, dat ik voor het gebruik van
den Kerststijl gevonden had, mede te deelen 2). Ik geef Prof. Fruin toe,
dat te verwachten is vooral omdat David, de meest revolutionnaire
bisschop, zich aan het besluit van 1310 blijkt gehouden te hebben
dat een voortgezet onderzoek naar den jaarstijl der bisschoppen van
Utrecht het gebruik van den Kerststijl zal aantoonen.
D. Th. ENKLAAR.
NASCHRIFT. II faut juger les écrits d'après leur date, zegt de
heer Enklaar terecht. Ook de uitlating van mr. Muller in zijne polemiek
met Nelis mag men dus niet interpreteeren naar mogelijke uitingen van
29
den schrijver in de laatste jaren.1) Intusschen de heer Enklaar heeft
gelijk het gaat hier in de eerste plaats om den door de Utrechtsche
bisschoppen gebruikten jaarstijl. Nu komt het mij voor, dat het gebruik
om den Kerststijl als stilus curiae Traiectensis of als stilus Traiectensis
aan te duiden in deze beslissend is. Evenals de term stilus curiae
Hollandise of stilus Brabantiae voor Paaschstijl bewijst, dat het hof
van Holland en de regeering van Brabant den Paaschstijl volgden,
stilus Delphicus voor Boodschapsstijl, dat de magistraat van Delft het
jaarcijfer met 25 Maart placht te veranderen, zoo bewijst de term
stilus curiae Traiectensis of stilus Traiectensis voor Kerststijl, dat de
bisschoppelijke regeering van Utrecht zich regelmatig van den Kerststijl
bediende. Daaruit volgt natuurlijk niet, dat er nooit eene afwijking
van dien regel heeft plaats gehad Albrecht van Beieren dateert
een enkele maal volgens den KerststijlJ) en in zooverre is een
onderzoek als de heer Enklaar heeft ingesteld, altijd nuttig; maar de
regel kan niet veranderd zijn, zoolang stilus Traiectensis en Kerststijl
identieke termen zijn. Daaruit mag men natuurlijk geenszins afleiden,
dat ieder, die in de dateering eener oorkonde zich van den term stilus
Traiectensis bedient, gewoon was den Kerststijl te gebruiken, maar
alleen dat de dateering, waarbij die woorden gevoegd zijn, volgens
den Kerststijl moet worden berekend.
Juist het feit, dat men den in rechte altijd wat onzekeren term
stilus communis liefst vermeed, maar er voor de periode van 1 Januari
tot 24 December, waarin de data volgens beide stijlen samenvallen,
de uitdrukking stilus Traiectensis voor in de plaats stelde, bewijst het
ondubbelzinnige van de beteekenis, die men overal aan dien term
toekende, eene ondubbelzinnigheid, die alleen op eene vaste gewoonte
van de bisschoppelijke regeering steunen kan,
Onze Vlag.
Onder bovenstaanden titel komt in de N. R. C. van 8 Augustus 1.1.
een ingezonden stuk voor van de hand van ons medelid, den Heer
Abr. Mulder te Middelburg, dat we met goedvinden van den schrijver,
en, op diens verzoek in vereenvoudigde spelling, hier in extenso doen
volgen. Bepaaldelijk in dit nummer, uitgekomen zoo kort na de
jubileumsdagen, leek ons het stuk wel op zijn plaats, ook omdat
VAN DE WATER, Groot Placaatboek van Utrecht (1729) III 365, 394. Vgl.
MULLER, Programma, 14.
2) Ik moet evenwel erkennen, dat dit bewijs minder hecht is dan ik meende.
Het argument, dat bij de dateering der betrokken oorkonde naar den Nieuwjaarstijl
een nieuwbenoemd ambtenaar meer dan een jaar op het aftreden van zijn voorganger
zou hebben moeten wachten, waarom m. i. deze dateering naar den Kerststijl moest
berekend worden, vervalt. Het kwam meer voor, dat een ambtenaar reeds meer dan
een jaar vóór het openkomen van het ambt benoemd werd. Zoo werd HENDRIK BORRE
VAN SCHERPENZEEL op 1465 Sept. 10 met ingang van 1466 Sept. 20 tot schout te
Woudenberg benoemd (ENKLAAR, a. w., 192). Het andere argument voor de berekening
van den questieusen datum naar den Kerststijl blijft echter van kracht.
De dateering van de oorkonde van 1493 December 26 in de Regesten van
de bisschoppen van Utrecht naar den Nieuwjaarstijl zal wel op eene vergissing be
rusten, daar zij anders zeker zou zijn gemotiveerd.
2) Zie de akte van 26 Februari 1358 (VAN MIERIS, Charterboek III blz. 40).