10
ambtenaar, die bovendien ook ambtelijk een geheel verschillende
positie had, eenigszins mank ging.
De archiefwet met de daarmede verband houdende Algemeene
Maatregelen van Bestuur veranderde de zaak ten eenen male. Was
aan den eenen kant het geheele verband met den secretaris en dus
ook met het onder hem geplaatste personeel vervallen en de archivaris
tot den gelijke van zijn vroegeren chef gemaakt, aan den anderen
kant bood de wettelijk vereischte bekwaamheid van archivaris-Ie en
2e klasse naast die van art. 7 lid 2 van St. 551 van 1919 een zeer
geschikte oplossing.
De Vereeniging van gemeentearchivarissen heeft dan ook niet
geaarzeld aan de commissie de volgende regeling voor te stellen
I. Voor archivarissen met volledige diensturen
1. De archivarissen der gemeenten, bedoeld in art. 7, lid 2 van
het St.bl. 551 van 1919 (gemeenten, waarin de archivaris het radicaal-
Ie klasse moet bezitten) genieten als minimum eene bezoldiging gelijk
aan die der Rijksarchivarissen in de provincie.
2. Als overgangsmaatregel kan de minister bepalen dat de archi
varissen in eenige der hierbij genoemde gemeenten slechts het salaris
zullen genieten van een hoofdcommies aan het Rijksarchief. Deze
uitzondering zal echter in geen geval gelden voor de archivarissen
der gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Groningen, Rotterdam en
Utrecht.
3. (2 ten 2e van het rekest). De archivarissen der overige ge
meenten genieten eene bezoldiging gelijk aan die van commies aan
een Rijksarchief, behoudens de bevoegdheid van den minister om bij
gemeenten met meer belangrijke archieven of die van grooteren om
vang de bezoldiging gelijk te stellen met die van hoofdcommies bij
een Rijksarchief.
4. (3 van het rekest). Wordt met toestemming van den minister
een archivaris benoemd, die niet aan de bij het K. B. gestelde eischen
voldoet, dan wordt de bezoldiging eene klasse lager gesteld.
II. Voor archivarissen met beperkte diensturen wordt de bezol
diging gesteld op 150 gulden per wekelijksch verplicht dienstuur,
verhoogd met een vast bedrag van 500 gulden.
De minimum bezoldiging mag niet verminderd worden in verband
met andere door het gemeentebestuur buiten den archiefdienst opge
dragen werkzaamheden, waarvoor bezoldiging genoten wordt.
Zij, die volgens de bestaande regelingen reeds in gunstiger
conditie verkeeren, blijven onverkort in hun verkregen rechten.
11
Een kleine toelichting bij de drie laatste bepalingen is misschien
niet overbodig. Het verhoogen van het uurstraktement houdt natuurlijk
verband met de verhooging van de leeraarssalarissen, doch men
meende, dat in elk geval, hoe ook de dienst geregeld was, voor het
beheer van elk archief een minimum tijd te stellen is, onverschillig
dus het aantal der verplichte diensturen, en dat vooral bij beperkten
dienst de archivaris menig uur, buiten de verplichte archieftijden, aan
het archief zal moeten wijden.
Dat de eerste slot-alinea slaat op de zeer dikwijls voorkomende
samenvoeging van archivaris en museumdirecteur spreekt van zelf,
terwijl de tweede een gevolg was van het feit, dat de archivarissen
der drie grootste gemeenten reeds een hoogere bezoldiging genoten
dan er in het adres aangegeven werd.
Waar waren nu volgens het stelsel-RAAYMakers de archivarissen
ondergebracht? En wanneer dat duidelijk bleek, was de tweede te
stellen vraag: konden wij daarmede tevreden zijn?
Het tweede verslag, dat eenige speciale groepen besprak, noemde
ons ambt niet, zoodat wij naar het voorloopige verslag het oog hadden
te richten en daarbij in de eerste plaats naar het daar ontworpen
stelsel. Naast de politie werd daarbij het zich in dienst der gemeenten
bevindende personeel gesplitst in 4 groepenarbeiders, ambtenaren
ter secretarie, administratieve ambtenaren van bedrijven en diensten
en technische ambtenaren van bedrijven en diensten.
Arbeiders waren wij niet, de archiefwet had ons juist van onder
de secretarie vandaan gehaald, zoodat alleen de twee laatste groepen
overbleven. De keus scheen moeilijk, vooral omdat men onder tech
nische ambtenaren gewoonlijk slechts hen aanduidt, die de bewerking
der stof tot hunne hoofdgedachte rekenende benaming Technische
Hoogeschool voor de opleidingsinrichting van ingenieurs zegt in dit
opzicht reeds genoeg.
Er bleef dus niets anders over ten minste op het eerste ge
zicht dan de archiefambtenaren onder „administratieve ambtenaren
van bedrijven" onder te brengen, hoe eigenaardig dit ook scheen.
Een nadere beschouwing leerde gelukkig anders. De Staats
commissie heeft bij de groepsomschrijving ten aanzien van de technische
ambtenaren van bedrijven en dienstén eenige richtingen onderscheiden,
en daaronder nu ook geplaatst: 11. Sociaal-technische richting. En
dit kan, met het oog op de uitwerking van het stelsel, niet anders
beteekenen dan die richting, die de ontwikkeling van het sociale
leven, of liever om niet tot misverstand aanleiding te geven, de ont
wikkeling van het maatschappelijke leven, ten doel heeft. Het lijdt