86
Tien iaar heeft hij te Arnhem gewerkt in 1887 benoemde de
regeering hem tot Algemeen Rijksarchivaris, als opvolger van mr. L. Ph.
C. van den Bergh. Van Riemsdiik had recht op die plaats, immers hij
had in 1885 uitgegeven zijn De Griffie van Hare Hoogmogenden, een
leidraad voor de inventarisatie van het archief der Staten-Generaal,
doch ook voor den inventarisator van Staten-archieven van groot
nut. Zijn bijzondere voorliefde schonk hij aan de grafelijke registers,
die hij daarom niet wilde toevertrouwen aan de post. Daardoor was
voor een onderzoek erin steeds een Haagsche reis noodig, tenzij men
zich kon behelpen met de afschriften dezer registers te Haarlem.
Aan zijn studie dezer registers hebben wij te danken een standaard
werkDe tresorie en kanselarij der graven van Holland en Zeeland.
In zijn laatste betrekking, die hij tot 1911 bekleedde, heeft hij
zeer moeilijke jaren gekendniet bij iederen ambtgenoot of onder
hem werkzame vond hij neiging tot samenwerking. Ook was hij een
man van wetenschap, geen „ambtenaar". Dit heeft hem helaas,
doch begrijpelijk tot aftreden genoopt.
Dezelfde nauwgezetheid, die hij aan zijn werk gaf, gaf hij aan
zijn optreden tegenover anderen. Zoo was hij een edel, gaaf karakter.
Nooit heeft hij zichzelf gezocht, zijn eenig doel was het multum, non
multa; en waar hij werd gevraagd, steunde hij anderen. Zoo ontstaat
door zijn heengaan de groote leegte, die iedere nobele figuur achterlaat."
Het oeuvre van Van Riemsdiik is niet groot; maar de onderwerpen,
die hij heeft behandeld, heeft hij a fond behandeld, heeft hij uitgeput.
Daarom zal zijn werk blijven leven, lang nadat hij is gestorven.
In dit vakblad willen wij vooral nog in het bijzonder op drie
zijner publicaties wijzen.
Vooreerst op zijn eerste Verslag omtrent het Rijksarchief in Gel
derland over 1877, dat gelukkigerwijze eenige jaren geleden in den
bundel Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven over 1865—1877
is herdrukt. Hij opent daarmede op voortreffelijke wijze zijn ambt als
Rijksarchivaris in Gelderland, en geeft in dat verslag, op het voetspoor
van Bakhuizen van den Brink in zijn bekende Overzicht van het Rijks
archief, een globale inhoudsopgave van het pas aan zijn zorgen toe
vertrouwde buitengewoon belangrijke Geldersche archief, waardoor
zeker te allen tijde de inventarisatie-arbeid aan dat archief ten zeerste
zal zijn gebaat,
In de tweede plaats zij hier gewezen op zijn gedurende den tijd
van zijn adjunct-archivaris-schap aan het Rijksarchief te 's-Gravenhage
87
van 1882—1887 geschreven, afzonderlijk verschenen werkDe Griffie
van Hare Hoogmogenden, dat voor den inventarisator van het archief
der Staten-Generaal steeds dè grondslag zal blijven, waarop verder
zal moeten worden voortgebouwd.
Ten slotte zij hier herinnerd aan zijn geschrift: De registers van
Gerard Alewijnsz., verschenen !n de Verslagen van de Kon. Academie
van Wetenschappen, Afd. Letterkunde van 1890, waarbij zich aansluit
zijn standaardwerk, vrucht van jarenlange, geduldige arbeid, in den
tijd van zijn Algemeen Rijksarchivaris-schap verrichtDe tresorie en
kanselarij der graven van Holland en Zeeland, een werk, even onmis
baar voor den definitieven inventarisator van de Middeleeuwsche
Hollandsche en Zeeuwsche archieven als de Griffie voor dien van
het archief der Staten-Generaal.
Behalve deze drie in druk verschenen publicaties zij hier ook
nog vermeld zijn helaas! slechts in manuscript gebleven Inventaris
van het archief der gemeente Zwolle, door Van Riemsdiik als archi
varis dier gemeente in de jaren 1875—1877 samengesteld, welke
inventaris, volgens verkregen inlichtingen van een in dezen bij uitstek
bevoegde, nog altijd de eenige vraagbaak is bij in dat archief in te
stellen onderzoekingan.
Onder Van Rien^ijk's nagelaten papieren, die thans op het Alge
meen Rijksarchief worden gesorteerd, bevindt zich ook het handschrift
van een lijvig werk over de rechtspraak van den graaf van Holland,
dat, naar gehoopt mag worden, door den druk zal worden gemeen
gemaakt, en waaruit blijken zal, dat de schrijver tot het laatste toe
zijn gaven in den dienst der wetenschap heeft gesteld. Ook het
Nederlandsch archiefwezen zal zeker bij voortduring de vruchten
daarvan blijven plukken.
Dr. H. E. van Gelder.
Toen Muller, onze betreurde Eerevoorzitter, in 1919 op de ver
gadering onzer vereeniging te Amsterdam zijn toespraak voorlas, een
dier stukken, waarin hij een reeks van jaren op zoo markante wijze
de lotgevallen van het Nederlandsche Archivariaat registreerde, had
hij over de residentie en haar archivaris nieuws te vermelden. Hij
kon onzen ambtgenoot Van Gelder gelukwenschen met een bevorde
ring, iets wat bij iemand, die eenmaal volop archivaris is, zelden zal
kunnen geschieden. In October 1918 dan was Van Gelder benoemd
tot Directeur van den Dienst voor Kunsten en Wetenschappen der
gemeente 's-Gravenhage, waaronder ook het archief voortaan zou
ressorteeren. En na zijn gelukwensch vervolgde Muller „Toch ver-
Dit is niet geheel juist; immers vóórdat VAN RIEMSDIIK in 1887 VAN DEN
BERGH als Rijksarchivaris opvolgde, was hij reeds sedert 1882 als Adjunct-archivaris
aan het Rijksarchief verbonden.