152 schen styl mede gelieven aen te nemen ende te introduceren", en dienovereenkomstig besloten dan ook de Staten van Gelderland en Zutphen „den verbeterden Juliaenschen styl aen te nemen ende te introduceren en wel „volgens het exempel van de Evangelische Stenden in Duytsland en den Konink van Denemarken". Dit noopte mij tot een nader onderzoek, waarvan het resultaat hier volgt. Niet anders dan de Staten van Gelderland handelden de Gedeputeerde Staten van Friesland, die in hunne publicatie van 12 October 1700 verklaarden, dat „sal worden geïntroduceert ende ingevoert den soo genoemden verbeterden Juliaenschen nieuwen styl". Ook het plakaat, waarbij de nieuwe stijl in de provincie Stad en Lande werd ingevoerd, gewaagt van den „nieuwen verbeterden Juliaanschen styl", en van soortgelijke termen bedienen zich Ridderschap en Eigenerfden van het landschap Drente in de resolutie van 11 Maart 1701 Minder beslist zijn de bewoordingen van de plakaten, waarbij de nieuwe stijl in Utrecht en Overijsel in werking werd gesteld. De Staten van Utrecht bepaalden er zich toe voor te schrijven, dat in plaats van den „tot noch toe geobserveerden Ouden Styl sal worden geïntro duceert ende ingevoert den soo genaemden Nieuwen Styl" 2), en van gelijke bewoordingen bedienden zich Ridderschap en Steden van Overijsel in hun plakaat van 1 November 1700. Juist deze provincies hadden zich op het voorbeeld van den koning van Denemarken kunnen beroepen; in dat land, zegt Rühl 3), „wurde absichtlich über die Regeln zur Berechnung der Osterfestes keine Bestimmung getroffen". In Denemarken heeft men toen merkwaardiger wijze in 1724 Paschen gevierd met de Catholieken op 16 April, in 1744 met de Evangelischen op 29 Maart 4). Evenals in Denemarken koos men ook in Utrecht en in Overijsel, toen men in 1724 beslissen moest, hoe men Paschen zou vieren, stil zwijgend partij vóór den Gregoriaanschen en tegen den verbeterden Juliaanschen kalender; men bleef echter in beide provinciën conseguent en hield zich ook in 1744 aan den Gregoriaanschen kalender. Gede puteerde Staten van Utrecht, die in den regel eiken Dinsdag en eiken Vrijdag vergaderden, kwamen in 1724 op 14 April, d. i. Vrijdag vóór Paschen volgens den Gregoriaanschen kalender, bijeen en daarna eerst weder op Dinsdag 25 April, dus niet in de Paaschweek. Hadden zij den verbeterden Juliaanschen kalender gevolgd, dan zouden zij in 153 de Paaschweek wel, 'in de week daarna niet vergaderd hebben. In 1744 vergaderden zij eveneens niet tusschen 3 en 12 April; bij eene Paaschviering op 5 April (volgens den Gregoriaanschen kalender) is dat begrijpelijk, bij eene op 29 Maart (volgens den verbeterden Juli aanschen kalender) niet. Eveneens nam de stadsraad van Zwolle vacantie in de week, beginnende met Maandag 17 April 1724, terwijl hij Maandag 10 April vergaderde, en in het resolutieboek van het college van Gedeputeerden van Ridderschap en Steden van Overijsel leest men in 1744: „Sondagh en Maendag, zijnde de eerste en tweede Paeschdag, den 5 en 6 April nihil actum est." Wat sterker is, hoewel de overige landprovinciën verklaard hadden den verbeterden Juliaanschen kalender over te nemen, hebben zij zich feitelijk aan den Gregoriaanschen gehouden. In het actenboek der Geldersche gemeente Lathum leest men: „Den 16 April 1724 op Paesdagh hebben we 't H. avondm. in ruste en vreede gehouden" en later: „1744. Den 5 April op Paesdagh is 't H. avondm. bedient en in de voorgaende weeck tot lidmaten aengenomen" enz. Blijkbaar was het in de Geldersche dorpen algemeen gebruik gelijk het nu nog is nieuwe lidmaten kort vóór Paschen aan te nemen. In Beusichem had de aanneming in 1724 plaats op 12 April, in Avezaat op 14 April en in Oosterwolde ook op 14 April 1724, en op 1 April in 1744. Dat alles wijst duidelijk op het volgen van den Gregoriaanschen kalender. In den Leeuwarder Comptoir Almanach na den Nieuwen Stijl over het Schrikkel-Jaer ons Heeren Jesu Christi 1724, die zeker in de geheele provincie verspreid was, wordt als dag van het Paasch- feest opgegeven de 16e April (en niet met de tijdrekening der Evan gelische Stenden van Duitschland 9 April). Volgens de doopboeken der Ned. Hervormde gemeente te Groningen werd Paschen daar in 1724 op 16, in 1744 op 5 April gevierd. En in het kerkelijke register der Drentsche gemeente Havelte wordt gesproken van „Ao 1724 den 17 April Paasmaandag" en van „1744 Paaschmaand. den 6 Apr." Het is dus duidelijk, dat ook in die provinciën, die in 1700 verklaard hadden den verbeterden Juliaanschen kalender aan te nemen, feitelijk de Gregoriaansche is ingevoerd en dat men in de 18e eeuw in geheel Nederland Paschen altijd op denzelfden dag gevierd heeft. R. FRUIN. 3) MaGNIN. Losse bladen uit Drenthe's geschiedenis, blz. 112. 2) Groot Utrechts Placaatboek I, blz. 457. 8) A. w., blz. 243. GOLDSCHEIDER. Uber die Einführung des neuen Kalenders in Danemark und ochweden, blz. 9, 10. b Later beeft Zweden dit voorbeeld gevolgd: in 1753 nam het den verbeterden luliaanschen kalender uitdrukkelijk aan; zonder hem af te schaffen en den Grego riaanschen aan te nemen, vierde men in 1778 en in 1798 Paschen niet volgens den verbeterden luliaanschen, maar volgens den Gregoriaanschen kalender. Zie GOLDSCHEIDER. A. w., blz. 36, 37.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 37