150 ontnomen, had dan misschien toch gelijk! Ik had de groep inderdaad te eng begrensd Zulke verschuivingen behooren bij den diplomatist qua talis. Reeds heeft Gosses er op gewezen, dat het oordeel van Oppermann over zijn eigen bevindingen wankelen kan; de lezer van Oppermann's beide deelen zal aan het slot van deel 11 een rectificatie aantreffen, die niet zonder beteekenis is.2) Gosses' opvatting opnieuw bevestigd? Ja; dat is het dipiomatisten-lot. Oorkondenkritiek is niet het mechanisch zuiveren en uitsnijden van wat niet gaaf of niet echt is; Het is een kwestie van interpretatie, van zeer ver doordringende, altijd dieper borende interpretatie. Het duurt lang voor het eind resultaat bereikt is. Vindt men het prettiger, oorkonden te gebruiken, kritiekloos, zooals een vroeger geslacht bij kronieken zwoer, mij is het wel. Maar men stelle dan niet den twijfel van den diplomatist aan het resultaat van zijn eigen onderzoek voor als een aanwijzing, dat „die oorkondenkritiek" bouwt op lossen grond. Wie zich een oordeel wil vormen over de betrouwbaarheid van zijn zegslieden, die spare hun het kruisverhoor niet. Nog onlangs heeft een philoloog herinnerd aan de moeite, die men zich getroostte om het onbewezene te bewijzen in het 9e eeuwsche St. Denis. 3) Men deed het met een compleet heid die aan zekere vage skepsis omtrent den omvang der Egmondsche falsificaties volkomen het zwijgen oplegt. N. B. TENH/EFF. 151 De invoering van den nieuwen stijl in de landprovinciën Toen in 1700 de Evangelische Stenden van Duitschland besloten den ouden stijl, waaraan zij tot dusverre getrouw gebleven waren, te verlaten voor den nieuwen, namen zij niet, gelijk men verwacht zou hebben, den Gregoriaanschen kalender over, maar den zooge- naamden gereformeerden of verbeterden Juliaanschen. Die verbeterde Juliaansche kalender was ten opzichte van het bepalen van de lente- evening wel is waar nauwkeuriger dan de Gregoriaanschemaar dit had het groote inconvenient, dat het Paaschfeest, dat o.a. ook door den datum der lenteëvening bepaald wordt, niet altijd op denzelfden dag gevierd werd volgens den verbeterden Juliaanschen en volgens den Gregoriaanschen kalender, d.w.z. door de Protestantsche en de Catholieke Stenden van Duitschland. In 1724 vierden de Duitsche Protestanten Paschen op 9 April, de Duitsche Catholieken op 16 April; in 1744 de eersten op 29 Maart, de anderen op 5 April. Eerst in 1775 schikten de Duitsche Protestanten zich naar de Catholieken en werd de Gregoriaansche kalender in geheel Duitschland ingevoerd. Gelijk bekend is, richtten de Evangelische Stenden zich in 1700 tot de overige Protestantsche vorsten en landen met uitnoodiging hun voorbeeld te volgen. Dat verzoek werd ook tot de Staten-Generaal gericht en door dit college aan de Staten der Nederlandsche land provinciën overgebracht, en inderdaad namen dezen in 1700 en 1701 den nieuwen stijl aan. Maar was dit de Gregoriaansche of de ver beterde Juliaansche kalender? Rühl 2) weet het niet. „Wie sich die Niederlande damals verhalten haben, ist unklar." Toen later over deze aanlegenheid de Koningsberger hoogleeraar mij om inlichtingen gevraagd had, heb ik geantwoord, dat ik zeker geloofde, dat men zich hier te lande sinds 1701 aan den Gregoriaanschen kalender ge houden had, dat mij althans niets bekend was van eene ongelijke viering van het Paaschfeest in 1724 en 1744 en evenmin van een besluit van omstreeks 1775 om van den gereformeerden tot den Gregoriaanschen kalender over te gaan. Onlangs evenwel om andere redenen het Groot Gelders Placaat- boeck opslaande, werd ik getroffen door de bewoordingen van het plakaat, waarbij de nieuwe stijl in Gelderland werd ingevoerd 3). De Stenden der Augsburgsche confessie, heet het daar, hadden de Staten-Generaal verzocht, „dat desen Staet den verbeterden Juliaen- (Wordt vervolgd). Vgl. mijn Diplomatische Studiën blz. 249 e.v. en OPPERMANN a. w. II blz. 110 e. v. Ik geef (onder voorbehoud van een nader onderzoek, wanneer mij daartoe de gelegenheid nog eens mocht gegeven blijken) het Zutfensche stadrecht en de ANDREAS-oorkonde voorloopig prijs en zal na die capituleering niet meer in bijzonderheden strijden voor de interpoleering van het Munstersche document, al blijf ik daarvan overtuigd. Anders staat het met de nieuwe interpretatie die OPPERMANN II blz. 152—153 geeft van de „vier falsa uit den codex Hannoveranus" (Dipl. Stud. blz. 91 e. v.) De samenhang van deze in 1250 thuisbehoorende stukken met een koningsoorkonde van 1252 bewijst alleen, dat de falsificator het kanselarij-protocol van WlLLEM II toepaste. Om allerlei redenen, die ik hier niet nader kan uiteenzetten (vgl. echter Dipl. Stud. blz. 140 e. v. en blz. 176 e.v.), lijkt mij OPPERMANN'S interpretatie niet gelukkiger dan de mijne. 2) In Noodelooze geschillen a. w. blz. 176 noot 4; vgl. OPPERMANN II, Erganzende Untersuchungen 8, blz. 161 10, blz. 172 e. v. s) P. RABBOW. Zur Gesch. d. urkundl Sinns, Hist. Zschft 126, 1922 blz. 72. Aan de Rijks- en gemeentearchivarissen, die mij in staat hebben gesteld dit onderdeel der vaderlandsche chronologie op te helderen, hierbij mijn vriendelijken dank. 2) Chronologie des Mittelalters und der Neuzeit, blz. 245. 8) A. w. Hl, kol. 27, 28.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 36