144 Theodekicus wijzen, die schijnen aan te duiden, welke der vele Dirken hier bedoeld werd. Maar dan vraag ik ook verontschuldiging voor deze uitvoerige beschrijving van 4 c.M. handschrift cum annexis. Zeker, wij kunnen met den schrijver der annalen naïevelijk meedenken. Wij kunnen aan nemen, dat hij werkelijk als resultaat van verhelderd historisch inzicht zijn nieuwe wetenschap omtrent het jaar 988 in een paar instanties over de leege ruimte van blad 145 verdeelde. Wij kunnen aannemen, dat hij bijv. zich na de eerste blanco-redactie plotseling het bestaan herinnerde van een vita s. Adalberti in de Egmondsche bibliotheek.... De catalogus van die bibliotheek vermeldt ook werkelijk één deel, dat van de hand van den monnik Frederik is en de beide Heiligen levens (dat van Adalbert en dat van Jeroen) bevat moet hebben. De overlevering is voor dat handschrift niet genadig geweest. De vita s. Adalberti en de vita s. Hieronis zijn tot ons gekomen in afzon derlijke en zeer late handschriften. Maar aan den anderen kant heeft het minzame toeval ons een portret van den expert in heiligen levens bezorgd in de annales Egmundani zelf. Het is eigenlijk een vrrj zotte historie. 7 Oct. 1143 kwam bisschop Harbert van Utrecht de kerk te Egmond wijden. De bisschop was getroffen door den grooten reliekenschat, die door dat klooster, in 's werelds-uithoek gelegen, was bijeengebracht en liet niet na daar over zijn verbazing en blijdschap uit te spreken in een ongetwijfeld schoon en indrukwekkend sermoen. Ten zeerste getroffen door 's bis- schops woorden, althans dat veronderstellen wij hielp nu na afloop van deze plechtigheden 'n vroom en braaf monnik Frederik den bisschop volijverig bij de herplaatsing van de tentoongestelde relieken. Zoo volijverig zelfs, dat de arme er geheel van overstuur raakte en in volslagen verstandsverbijstering verviel. Een paar dagen verliepen. De kloosterbroeders baden voor den rampzalige Echter geen baat. Tot men het teeken des kruises over hem maakte „met het kruis, dat aartsbisschop Egbert van Trier aan de Egmondsche abdij geschonken heeft." Eerst toen trad plotselinge beterschap in. Men had slechts nog het napraten over het wonderlijke gebeuren. Nu is er aan dit ingelaschte novelletje wel een en ander van bijzondere merkwaardigheid. Bedrieg ik mij niet, dan is de auteur van „de levens van den H. Adalbert en den H. Jeroen in een band", geen ander kan hier bedoeld zijn de eenige Egmondsche klooster ling, die in deze Egmondsche annalen zoo levendig uit de grauwe anonimiteit in het daglicht treedt. En ik voor mij wilde, dat ik vol- 145 ledig overtuigd kón zijn van Oppermann's constateering, dat de relieken van den H. Adalbert destijds door aartsbisschop Egbert van Trier (zoon van graaf Dirk II en broer van graaf Arnulf I van Holland) aan Egmond geschonken zouden zijn. Voorshands zie ik alleen, hoe dat wonderdadige kruis van dien Hollandschen gravenzoon den auteur van de beide heiligenlevens te hulp is gekomen, als een nieuw bewijs van het oude grafelijke karakter, dat dit klooster nu eenmaal draagt. Het wil mij voorkomen, dat Oppermann het chapiter der verden king nog geenszins heeft uitgeput. Naast de wonderlijkheden, die wij zooeven signaleerden heeft Gosses, zonder dat te bedoelen, bij een poging tot verklaring van een nog onverklaarde plaats in de vita s. Adalberti uit zijn volle belezenheidslechts nieuw bezwarend materiaal aangebracht. Immers daar komt in die vita een comes urbanus Ruoskin voor, door Gosses terecht als „kloostercommandant" verklaard, naar analogie van toestanden in St. Bertin. Maar wat te zeggen van het feit, dat die beide kloostercommandanten in Zuid- Vlaanderen en in Kennemerland, beiden!, gecombineerd moeten worden met„ook een ziek kind, ook een wonderdadige genezing, wanneer (zij) met het kleine patientje in den arm voor het altaar tred(en) en de voorbidding van den Heilige afsmeek(en)"? - Wat anders, dan de verwijzing naar dat bericht in de annales Egmundani, waar bekendheid blijkt met den dood van graaf Willem van Vlaanderen tengevolge van zijn verwonding bij het beleg van Aalsten met zijn graf, zeer nauwkeurig beschrevenin de kerk van St. Bertin 2). Er loopen in dat verwarde weefsel toch heel wat draden parallel. Van de vita Adalberti naar de annalen en van de annalen naar de vita Adalberti. Hoe gaat Oppermann nu te werk? Zakelijk, al te zakelijk. In een halve bladzijde biedt hij zijn lezer een handvol tegenstrijdigheden, uit die vita s. Adalberti geput. Wij staan dus op solieden grondslag en voor de mogelijkheid van een discussie. 3) resp. 16e en 15e eeuw! Vgl. OPPERMANN aw. I blz. 33 en blz. 22. Het strikte bewijs is m.i. niet geleverd voor de gelijkstelling van het scrinium sancti ADALBERTI, waaraan abt ADAL- HALD een halve mark zilver spendeerde en het scrinium argenteum plenum reli- quns sanctorum, dat EGBERT van Trier aan Egmond schonk. s) Gosses, Holland, blz. 52; vgl. Ann. Egm. 1128 (ed. DE GEER blz. 33). Voor den samenhang van de annales Egmundani en de annales Blandinienses en het werk van blMON V. ST. BERTIN verwijs ik naar OPPERMANN I, blz. 12 e. v. Op de tekstcritische vragen kan ik hier niet verder ingaan. Maar het is in dit verband voldoende, de paral lelle te signaleeren. m j 1 CppERMANN a- w' blz. 47een veel gladdere interpretatie geeft GOSSES in Noodelooze geschillen a. w. blz. 179 e. v.; ik moet echter opmerken, dat de non WILFSIT zelve geen genoegzamen grond oplevert, om het klooster te motiveeren zij wordt slechts laannemjeljijk fdoor een buiten haar om bewezen klooster bgmond.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 33