82
valtmaar de werkelijke toestand is, dat menig Nederlandsch ge
meentearchief om van de Rijksarchieven te zwijgen beter ver
zorgd wordt dan het centraal archief van geheel Nederlandsch-fndië.
Dat heeft de aftredende Landsarchivaris Dr. De Haan zelf erkend,
die in het Maandblad van het genootschap de Nederlandsche Leeuw,
naar aanleiding van eene klacht over den toestand van het Lands-
archief, in dat tijdschrift uitgesproken, schreef (35e jaargang, 1917,
kol. 249): „de schatten van het Indische oud archief komen niet
voldoende tot hun recht. Maar waar het gansche personeel bestaat
(behalve de Landsarchivaris) uit één copiist, één inlandsche oppasser
en één dito boekbindersknecht, daar kan zeker kwalijk de veel omvat
tende zorg worden geeischt, waarmede archieven in Nederland plegen
te worden beheerd."
Ook de persoon van den Landsarchivaris voldoet niet aan de
vereischten, die aan den beheerder van zulk een belangrijk archief
kunnen worden gesteld.
Dr. De Haan is ongetwijfeld een historicus van den eersten rang,
hij heeft voor zijne eigene studiën zeer belangrijke gegevens aan het
hem toevertrouwde archief ontleend, en die gegevens met echt histo-
rischen zin verwerkt, maar dat is niet voldoende om een goed archi
varis te zijn: diens taak is het om de schatten van het hem onder-
gestelde archief voor andere historici toegankelijk te maken door het
ordenen der archieven en door het bewerken van inventarissen, zoodat
de bezoekers dadelijk geholpen kunnen worden aan wat zij zoeken.
In die faak is Dr. De Haan te kort geschoten. Er is over geklaagd,
dat de bezoekers zelf maar moesten zoeken, zonder daarbij de noodige
hulp van den archivaris of zijne ambtenaren te ondervinden, en van
door Dr. De Haan bewerkte wetenschappelijke inventarissen is niets
bekend. Bij het vertrek van Dr. De Haan verkeert het archief in een
even weinig geordenden toestand als bij zijn aanstelling. Zal Prof.
Godëe Molsbergen hierin verbetering aanbrengen? Het is niet aan te
nemen, daar men de kennis om een archief te ordenen en te beschrijven
even zoo goed als elk ander werk moet Ieeren, en de tijdelijk aan
gestelde Landsarchivaris daartoe nooit een poging heeft aangewend.
En toch beschikt het moederland over een goed georganiseerd archief
wezen met goede wetenschappelijk onderlegde krachten, en bestaat
er in Nederland eene Archiefschool, die leerlingen aflevert, die praktisch
en theoretisch zijn voorbereid voor het archiefwerk, dat hun te wachten
staat. Met voorbijgang van die allen stelt echter het Nederlandsch-
Indische gouvernement een outsider aan, die zijne eerste schreden
als archiefambtenaar nog moet doen.
Het bezwaar geldt te meer, waar de toestand van het archief-
83
wezen in Indië weinig bevredigend is te achten. Toezicht op de
archieven, die zich nog niet in het centraal-archiefgebouw bevinden,
schijnt vrijwel niet te bestaan, ook niet op de zoo belangrijke ker
kelijke registers van doop. trouw en begraven. De archiefbewaarplaats
en de voor.de bezoekers bestemde ruimte zijn geheel onvoldoende
en het ontbreekt den archivaris aan geschoold personeel.
Eene geheele reorganisatie van den dienst, die in vele opzichten
aan zelfs zeer bescheiden eischen niet voldoet, is te meer geboden,
daar op dit gebied onder Dr. De Haan weinig is geschied, voor zoover
althans het bericht tot ons is doorgedrongen.
Voor een dergelijke reorganisatie, die dringend noodzakelijk is,
wordt een geheel in het vak doorkneed deskundige vereischt. Van
een geleerde als Dr. Molsbergen, aan wien alle praktische ervaring
op archiefgebied ontbreekt, kan eene reorganisatie niet verwacht
worden, en het is eerder te vreezen, dat hij zal voortgaan op de
oude, doch verouderde wijze van zijn voorganger. Eene behoorlijke
ontwikkeling van het archiefwezen in Indië zoude daardoor ernstig
worden geschaad.
Eene derde grief tegen de bestaande regeling is deze, dat het
Landsarchief uit de verschillende administratiën niet behoorlijk wordt
aangevuld. Het is mogelijk het is ondergeteekenden onbekend
dat de administraties te Batavia hare archieven op gezette tijden aan
het Landsarchief afdragen, maar het is zeker, dat de elders gevestigde
Rijksambtenaren en instellingen dat niet doen. Wat wordt er van de
archieven van de besturen van residentiën en assistent-residentiën,
van die van de landraden en andere rechterlijke colleges, van die van
weeskamers en andere administraties? Het is maar al te zeer te
vreezen, dat zij door het stilzitten der Indische regeering verloren
gaan en daarmede vele kostbare gegevens voor de gewestelijke
geschiedenis en de rechten der inwoners.
Het bestuur van de Vereeniging van Archivarissen had de behoefte
dat alles onder de aandacht Uwer Excellentie te brengen, overtuigd
dat Zij de juiste wegen zal vinden om in dezen een meer bevredi
genden toestand in het leven te roepen. Want verbetering van Indië
uit is niet te verwachten. Wel bloeit daar het Bataviaasch Genoot
schap, dat zich voor de geschiedenis van Indië zoo verdienstélijk
maakt. Maar daar de raadpleging der Nederlandsch-Indische archieven
zoo weinig gemakkelijk wordt gemaakt, heeft de aandacht der Indische
historici zich veeleer op de oudste geschiedenis van Indië, op den
Hindoe- en den Mohammedaanschen tijd geconcentreerd en van den
tijd der Compagnie en den lateren afgewend. De stoot moet uit
Nederland komen, en het ware te wenschen, dat Uwe Excellentie kon