136 Zoo'n geval teekent de situatie. Het is maar één stap verder en de bewuste falsaris schrijft, al nateekenend, in de nieuwe oor konde een regel, misschien slechts drie woorden meer dan het origineel bevatte, zoo zorgend voor de completeering van het bewijs materiaal. Het was eigenlijk zoo gemakkelijk en zoo verleidelijk, dat wij ons werkelijk zouden moeten verbazen, als er geen valsche of vervalschte oorkonden waren In alle gradaties van opzettelijkheid mogen wij ze verwachten Het is verdrietig, maar er is niets aan te doen. Zoo goed als iedere historicus bij de lectuur van annalen of kroniek zich afvraagt, of zijn bron soms een of andere tendenz dient en gebeurtenissen „kleurt", zoo goed dient die historicus ook een oorkonde niet volstrekt argeloos te gebruiken. Wij zeiden het al: PiLATUS-achtige skepsis is des historicus' deel. En toch houden wij vast aan de methodische variant van Paulus' woordweest niet al te critisch. Het gezonde verstand biedt inderdaad zoo'n eenvoudige remedie tegen hyperkritiek. Want het moge dan geen enkele autoriteit ontleenen aan apodictische uitspraken als: ik vind dit of dat, het behoeft zich toch niet in den hoek te laten dringen. Tegen den argwanende stelle het een paar principieele vragen: 1°. waarop eigenlijk berust uw argwaan? en 2°. door welke zakelijke en objectieve gegevens zijt gij van uw argwaan gekomen tot uw veroordeeling Vanuit dit juste-milieu standpunt nu heeft echter de argeloosheid geen streep op den argwaan voor! II. Deze inleidende beschouwingen konden wij den lezer moeilijk besparen. Professor Oppermann geeft als vrucht van jarenlang critisch onderzoek twee deelen tekst en een deeltje facsimiles uit, om aan te toonen, dat de geheele historische overlevering van de Hollandsche abdij Egmond één complex van vervalschingen is, en daarna uiteen te zetten, wat er nu van Holland's historie overblijft, als wij het bronnen-materiaal eerst critisch schiften. Laten wij preciseeren. De conclusies van het critische onderzoek luiden als volgt: Vermoedelijk heeft in het jaar 1176-1177 de monnik, 137 die als hand C. een gedeelte der Egmondsche annalen schreef, een heele groep falsificaties ondernomen, die allen ten doel zouden hebben, aan te toonen, dat de abdij Egmond al eeuwen lang een grafelijk karakter droeg, en zoo den bisschop van Utrecht en diens aanspraken op sommige Noord-Hollandsche kerken af te weren. De desbetreffende falsificaties zijn1°. de zgnd. Evangeliëntekst, 2°. het gravenregister, 3". de levensbeschrijving van den H. Adalbert, 4°. een half dozijn oorkonden. Nog geen veertig jaar later, in 1213, hebben daarna meerdere vervalschers nogmaals hun krachten beproefd ter wille van het meer uitgebreide kerkenbezit der abdij, gebruik makend van de algemeene verwarring na den overgang van het graafschap Holland uit handen van de gravin-weduwe Aleid aan graaf Willem I. Ditmaal gold het: 5°. de voortzetting en „bewerking" der Egmondsche annalen, 6°. de levensbeschrijving van den H. Adalbert, waaraan de mirakelen worden toegevoegd, 7°. de levensbeschrijving van den H. Jeroen, 8°. den bibliotheek-catalogus, 9°. de goederenlijst van het Liber s. Adalbert! en 10° nog eens een half dozijn oorkonden Excusez du peu Dat is de normale, gezond-verstandelijke gedachte, die bij ons op komt. En wat een omslachtig procédé ter wille van het bezit van een paar kerken. Maar eigenlijk verbaast het ons toch niet, dat een onderzoeker, die staat voor het feit, dat er in de Egmondsche overlevering ge knoeid is, komt tot conclusies, die ook Bakhuizen van den Brink voor den geest hebben gezweefd2). Wij vragen ons gezonde verstand niet, een paar gaten in de lucht te slaan, maar wij stellen de zakelijke vragen, die wij zooeven reeds aankondigden. Waarop berust Oppermanns argwaan? Kijk, dan komen wij te land bij een heel beruchte oorkonde: die van 26 Juli 1083, waarbij graaf Dirk V zeer uitgebreide voorrechten aan de Egmondsche abdij schenkt. Een argwaan, zoo redelijk, dat hij het van 1698 tot heden, In dit verband mag ik nog een middeleeuwsch getuigenis aanhalen. In Dene marken is de „Empfangerherstellung" (d. w. z. dat de oorkonde geschreven wordt door hem die gunst vraagt, den ontvanger) wat later in zwang gebleven dan elders. Zoo kan plm. 1280 de bisschop van Aarhus tot de Cisterciensers van Om zeggen: Al jullie oorkonden zijn geen lor waard; jullie hebt schrijvers genoeg en jullie kunt dus net zooveel oorkonden maken, als je zelf wilt (REDL1CH a.w. blz. 127). Oppermann, I, blz. 145. GOSSES, Archeologie tegenover Historie; noodelooze geschillen (Oudheidkundig laarhoek I, 1921, blz. 176) herinnert aan de bewuste uitspraak van BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, zonder dezen geheel au sérieux te nemen. Toch dient opgemerkt te worden, dat B. V. D. B. over het algemeen behoort tot die menschen, wier opmerkingen men nu liever wel als van eenig belang diende te beschouwen. Wanneer B. V. D. B. beloofde het werk te doen, dat nu door OPPERMANN ondernomen werd, dan pleit dat voor zijn gezond inzicht. De Egmondsche overlevering is volstrekt onzuiver op de graat. Dat intusschen B. V. D. B. dit werk niet deed en zijn belofte niet inloste, is volkomen begrijpelijk, ook al zou hij er tot zijn laatsten ademtocht van overtuigd geweest zijn, dat de Egmondsche geschiedbronnen één groote knoeierij zijn. De heeveelheid arbeid, die aan deze onderneming vast zit, is werkelijk afschrikwekkend genoeg. „Onberaden" moge men dan, met GOSSES, zijn belofte noemen, mits men niet uit de niet-inlossing concludeere, dat B. V. D. B. later wel beter wist.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 29