132 is en aangegeven welke verbeteringen wenschelijk zijn en wel in de eerste plaats „a proper arrangement and systematic description". Juist tegen de „arrangement" en de „description" in dit werk heb ik enkele bezwaren. Om met het laatste te beginnen. De titel „Repertory of British archives" is, dunkt mij, misleidend. Deel I geeft een lijst van vier soorten archivalia, met opgave in welke archieven ze zich bevindenDeel II eveneens van dezelfde soorten archivalia, die men in de verschillende archieven kan aantreffen en Deel III is geheel een archief-adresboek. Zou men het woord archieven dus niet moeten vervangen door archivalia? En wat de indeeling betreft, volgens een „structural"-systeem. Voor de centrale archieven, waarvan voor een deel tenminste inven tarissen bestaan, is het vasthouden aan een gebruikelijk systeem begrijpelijk. De schrijver zelf geeft echter toe „in fact the modern classification of the archives is largely based on this proprietary aspect of their custody and the materials are still very imperfect". Waarom dan ook de lokale archieven gedrongen in het keurslijf van het oude systeem, dat bovendien, zooals wij boven zagen, voor enkele soorten niet te gebruiken is. Wij kunnen ons toch tal van historici denken, die voor hun studie niet veel hebben aan dat „structural" systeem. Iemand, die over een zekere periode schrijft, zal toch alle onderafdeelingen moeten nakijken, evenals hij, die een studie maakt over handel, scheepvaart enz. Bijzondere voordeelen voor de historici biedt het gebezigde systeem mijns inziens niet aan, en waar dit een werk is, verschenen in een tijd, die wat het Engelsche archiefwezen betreft, dringend roept om verbetering en vernieuwing, zou men ver wacht hebben, dat de samensteller een nieuwen weg zou zijn inge slagen of dien althans zou hebben aangewezen. Terwille van de historici zijn waarschijnlijk de „manuscript col lections of corporate bodies or public institutions and of private individuals" tot de archieven gebracht. Uit historisch oogpunt kunnen deze natuurlijk van groot belang zijn, maar ze daarom onder de archieven op te nemen, is een andere zaak. De „nominal" lists zijn willekeurig gekozen, n.l. niet opgenomen is, wat niet van historisch, zij het dan ook van genealogisch belang geacht kon worden. De hoofdzaak is, dat in dit werk de geschiedenis van het archiefwezen en van de archieven helder is uiteengezet en duidelijk wordt opgegeven, waar vooral de lokale archieven te vinden zijn. H. C. H. MOQUETTE. 133 Oorkondenkritiek en Vaderlandsche Geschiedenis. I. Zou er een tak van wetenschap zijn, die de meeste historici zoo zeer ontsticht als de oorkondenkritiek? In den jare 1904 werd dat vak voor het eerst officieel vertegenwoordigd door een daartoe ge roepen vakman aan een Nederlandsche universiteit. In den jare 1921 legt diezelfde vakman een lijst van 112 nummers over, allemaal oor konden, die hij en zijn leerlingen onderhanden genomen hebben 18 stuks gaan vrij uit; de rest is onecht of geïnterpoleerd, PiLATUS-achtige skepsis maakt zich meester van den historicus, die, blijmoedig en tevreden, gewoon was de teksten van zijn oor- kondenboek netjes te excerpeeren. Een oorkonde was nu eenmaal een oorkonde; kroongetuige in iedere procedure om historische waar heid. Wie geschiedenis schreef „op grond van de oorkonden", die scheen niet te bouwen op zand En daar komt nu zoo'n „opwerper van moeilijkheden" die illusie wreed verstoren. Die kroongetuigen kunnen liegen en draaien, dat het een lust is Verstoorde gemoedsrust pleegt zich te wreken op den verstoor der. Vaagweg begint de teleurgestelde historicus te mopperen over „hyperkritiek die immers in strijd is met het „gezonde verstand". Dat gemopper omlijnt zich tot een overtuiging. De man-van-de hyper kritiek heeft ongelijk; hij wroet naar subtiliteiten op grond van een betweterigen, bijna guerulanten aanleg. De „verstandige" historicus stopt soliede watten-proppen in zijn ooren enhoort niets. Een subjectieve en persoonlijke liefhebberijMaar het is een principieele vraag. Paulus, de Apostel, gaf ons, menschenkinderen, den wijzen raad weest niet al te verstandig. In ieder handboek van historische methode vindt de discipel- en de meester-der-historie ergens dat woord terugweest niet al te critisch. Maar waar, waar ligt die scheidingslijn, die lijn van het al-te? Dus niet „structural". O. OPPERMANN, Untersuchungen zur Nord- Niederlandischen Ceschichte des 10 bis 13 Jahrhunderts; I: Die Egmonder Falschungen IIDie Grafschaft Holland und das Reich bis 1256; III; Facsimiles (Bd III—V van OPPER- MANN'S Bijdragen; Utrecht, OOSTHOEK 1919 1921). C. D. J. BRANDT, Bijdrage tot de kritiek van Hollandse stadsrechten der Xllle eeuw (OPPER- MANN'S Bijdragen dl. VI; Utr. diss.; P. DEN Boer 1921). Zie OPPERMANN, II blz. 176 e.v.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 27