122
Het Archiefwezen in Engeland.
II.
Thans blijft mij nog de bespreking van het derde rapport en het
werk van Hubert Hall over.
In dat derde rapport, in 1919 gepubliceerd, wordt de aandacht
gevraagd voor de lokale archieven van publieken aard, d. w. z. alle
archieven, die niet zuiver particulier eigendom zijn. Hiertoe worden
gerekend vele van de zoogenaamde »outlying« archieven, die feitelijk
in het Public Record Office thuis behooren, doch nog niet daarheen
zijn overgebracht, en verder gerechtelijke archieven van allerlei aard,
die, hoewel sinds 1838 en 1852 onder de «charge of the Master of
the Rolls« geplaatst, overal verspreid zijn en niet geordend. Den voor-
naamsten inhoud echter vormen de archieven van de plaatselijke be
stuurscolleges, n.l. van de graafschappen, van de steden en burgerlijke
parochies, van de kerkelijke besturen der bisdommen, dekanaten,
aartsdekanaten, parochies, cathedralen en kapittelkerken, en ten slotte
de archieven van bij de wet aangestelde commissies en instellingen
van openbaren aard, van musea en genootschappen en van allerlei
inrichtingen, die zich nauw aansluiten bij de stedelijke archieven als
gilden, scholen, hospitalen, instellingen van armwezen, weldadigheid enz.
Reeds meermalen was op het uitgebreide gebied der lokale
archieven een onderzoek ingesteld. De Select Committee on public
records had er i'n 1800 een rapport over uitgebracht, de Record
Commissioners in 1837 en de Committee on local records in 1902.
In 1835 verscheen nog een afzonderlijk Report on Municipal corpo
rations evenals in 1880 en in het laatste General report of the Com
missioners of the P. R. O. in 1837 werd ook, maar onsamenhangend,
melding gemaakt van de archieven der gemeentebesturen.
De Local Government Act van 1894 trachtte, nadat o.a. op
den meer dan slechten toestand van vele parochie-archieven ge
wezen was, eenigszins orde in den chaos te scheppen, door aan de
graafschapsraden het toezicht op te dragen over de dorpsraden, die
in 1818 als burgerlijke colleges de kerkeraden hadden opgevolgd.
De wet bleef echter over het algemeen een doode letter, daar het toe
zicht slechts als wenschelijk werd aanbevolen, niet als een verplichting
gelast. Op kerkelijk gebied is een dergelijke halfheid te constateeren.
123
De Ecclesiastical Commissioners in 1836 aangesteld om al de eigen
dommen van de Engelsche kerk te besturen en die daarvoor van allé
kerkelijke administratieve colleges de transportbrieven zouden moeten
ontvangen, hebben eveneens te maken met vele kerkelijke colleges,
die niet aan dat voorschrift voldoen.
De bereidwilligheid tot medewerking van de betrokken besturen
en ambtenaren heeft, zooals blijkt uit de sinds 1800 verschenen rap
porten, nog al heel wat te wenschen overgelaten en nog meer van
kerkelijke dan van burgerlijke zijde. In 1800 waren er antwoorden
ingekomen van 56 besturen in Engeland en Wales, waarvan 22 geheel
onvoldoende; in 1837 stuurde bijna de helft geen antwoord en in 1902
was het resultaat nog slechter. Vooral Wales maakt in dat opzicht
een heel slecht figuur. De Royal Commission heeft zich in 1914 niet
bepaald tot het zenden van vragenlijsten. Zij heeft 62 getuigen in
dezen gehoord en meer dan 30 steden met ruim 100 archiefverzame
lingen in Engeland en Wales bezocht. Door den oorlog was zij evenwel
verplicht dat deel van haar onderzoek te beperken en heeft zij de
Oostkust van Engeland geheel onbezocht gelaten. Over de schriftelijke
informaties was ook ditmaal niet te roemen. Er waren inlichtingen ge
vraagd in Engeland aan 50 graafschappen, 262 steden, 13 bisdommen,
13 dekenaten en 32 aart^dekenaten, in Wales aan 12 graafschappen,
45 steden, 4 bisdommen, 4 dekenaten en 8 aartsdekenaten. De oorlog
gaf aan menigeen het voor de hand liggend excuus om niet of zeer
onvolledig de vragenlijst in te vullen en van geen enkele rubriek ont
ving de commissie meer dan 2/} der vragenlijsten terug en van de
aartsdekenaten slechts de helft. Van de 12 graafschappen in Wales
antwoordden zelfs 8 niet. En hoe vaag waren dan nog soms die ant
woorden. Het gemeentebestuur van Queenborough heeft een groote
»guantity« papieren doch geen registers. In Trowbridge kan men
omtrent oude documenten geen inlichtingen geven; men heeft ze niet
»so far as is known«. In een andere stad meent men, dat het archief
bewaard wordt in het graafschapshuis.
Onder de getuigen, die met kennis van zaken over locale archie
ven konden oordeelen, behoorden zeker Mr. en Mrs. Sidney Webb, die
verschillende werken op het gebied van plaatselijk bestuur hebben
geschreven, o.a. het bekende History of English Local Government,
en daarvoor druk gebruik gemaakt hebben van plaatselijke archieven.
De aartsdeken van Leicester typeert den onwiiligen getuige; hij vond
de inmenging van leeken in kerkelijke zaken heel ongewenscht en
merkte schamper op, dat de burgerlijke archieven er veel slechter aan
toe waren dan de kerkelijke. Uit het rapport blijkt wel, dat hier de
pot den ketel zijn zwartheid verweet.
The second and third report of the Royal Commission on public
records. Hubert Hall. Repertory of British Archives. Part. I. England.
Het eerste gedeelte van dit artikel is te vinden in Ned. Archievenblad 1920
1922. blz. 313 vlg.