120 toch niet onbekend zijn geweest. Hij schrijft op blz. 39: „Den Haag heeft in navolging van Utrecht een archiefcommissie ingesteld, die haar werkzaamheden alleen tot de vernietiging van het vergane archief van de Naaldwijksche synagoge heeft beperkt." Niet alleen is door deze commissie, bestaande uit de Heeren J. E. van der Wielen, S. M. Koekoek en ondergeteekende als gedele geerde, niets vernietigd, maar integendeel zijn aanwijzingen gegeven van de wijze, waarop te Naaldwijk uit den hoop natte mest misschien nog iets zou zijn te redden. Behalve dit zijn nog bezocht de Israëlie- tische gemeenten te Delft, Maassluis, Heenvliet, Zuidland, Schiedam, Brielle en Alphen a/Rijn. Van de archiefstukken voor zoover nog aanwezig is een zeer globale inventaris gemaakt en van deze bezoeken is rapport uitge bracht aan den Ressortalen Kerkeraad te 's-Gravenhage, Deze heeft het rapport in handen gesteld van de Permanente Commissie voor de Zaken van het Israëlietisch Kerkgenootschap te Amsterdam, het college, dat volgens de archiefverordening nu verder moet handelen. De ietwat smalende wijze, waarop de Heer Zwarts meende een onjuistheid te moeten neerschrijven, noopt mij het voor deze commissie op te nemen. Met dank voor de opname, Hoogachtend, 14 Februari 1923. D. S. VAN ZUIDEN. Ik ben er de Redactie dankbaar voor dit onderschrift te mogen stellen. De heer Van Zuiden praat glad langs mij heen. Het princi pieel verschil tusschen ons is, dat den heer Van Zuiden de vorm van een officieele regeling bekoort, terwijl mij slechts de practische resultaten kunnen voldoen. Daarom spijt het 'mij ook, dat de Haagsche commissie niet méér recht kan zetten. De heer Van Zuiden beweert: 1 Dat mij de waarheid bekend moet wezen, dat het archief der synagoge van Naaldwijk niet vernietigd is, doch integendeel door de commissie aanwijzingen tot het behoud zijn gegeven. 2". Dat verschillende ressortale gemeenten zijn bezocht. 3°. Dat er een „zeer globale" inventaris is opgemaakt van wat men vond. Wat het eerste punt betreft, berusten mijn mededeelingen op mondelinge inlichtingen van den heer Van Zuiden! Vorig jaar 121 schreef genoemde heer over dit archief in een polemiek tegen mij „dat de inhoud begraven zal moeten worden"'), waartegen ik toen waarschuwde. Ik schreef toen: de heer Van Zuiden, „die een der kundigste leden dier commissie is, heeft den treurigen moed, om in t openbaar te getuigen, dat hij tot vernietiging van het archief der synagoge van Naaldwijk heeft geadviseerd"2). Ik stelde toen den eisch tot zaponeering der stukken, wier behoud dan wellicht ver zekerd was. Thans schrijft de heer Van Zuiden dat niets vernietigd is, doch „misschien nog iets zou zijn te redden"! Ten tweede doet het eigenaardig aan, dat de Commissie (wij missen ook Hellevoetsluis, Schiedam en Vlaardingen, maar deze archieven kunnen verhuisd zijn) het archief der voornaamste synagoge van het ressort, dat van Den Haag, de woonplaats harer leden, niet bezocht heeft. Hoewel dankbaar voor de reizen der Commissie, had dit toch het eerste m.i. moeten geschieden, want wij hebben geen begrip van wat dit archief bevat en in welken staat het eigenlijk verkeert. Ten derde versta ik onder inventariseering (en ik waande deze uiteenzetting in dit vakblad overbodig) alleen deze methode, welke nedergelegd is in de bekende Handleiding en van welker juistheid ik zóó zeer overtuigd ben, dat ik elk ander systeem meer negatieven dan positieven arbeid noemde. De beschrijving van het Naaldwijksche archief als „de hoop natte mest" lijkt mij bijv. al bijzonder relatief. Resumeerende kom ik tot de slotsom, dat ook in het Ressort s-Cravenhage geen enkel joodsch archief behoorlijk geïnventariseerd is en dat er geen maatregelen voor het behoud dezer archieven zijn genomen, zoodat het practische gevolg van'de werkzaamheid dezer Commissie alleen de noodlottige behandeling van het Naald wijksche archief blijft. Geenszins wensch ik er deze Commissie eenig verwijt van te maken, en veelmin smalend over haar goede bedoelingen te spreken. Veeleer zal zij nu zelve hebben leeren inzien, dat de eenig juiste en practische oplossing ligt (en het verheugt mij, dat ook de heer Van Zuiden dit begrijpt) in die maatregelen, welke nedergelegd zijn in mijn vorig opstel „de joodsche archieven in Nederland". Utrecht7 Maart '23. JAC. ZWARTS. «Nieuw Israël. Weekblad« van Vrijdag 20 Mei 1921, jrg. 56, no. 52, kol. Ill en gelijktijdig in het «Centraal Bbd voor Israëlieten«. 2) «Centraal Blad voor Israëlieten», jrg. 37. no. 14, van Vrijdag 10 |uni 1921.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 21