280
zouden kunnen luisteren, waarmee zij stellig zouden kunnen instemmen, indien
zich in de begeleiding niet ook een wanklank deed hooren, die de goede
harmonie verstoort. De wijze waarop tegenwoordig dikwijls over de
ambtenaren wordt gesproken, het oordeel dat over hen wordt geveld, is
soms verre van welluidend. Wanneer eens een bloemlezing werd saam-
gesteld van al datgene wat in de laatste maanden over en van de ambte
naren is gezegd, dan zou men zich eigenlijk diep moeten schamen om
ambtenaar te zijn. Was het niet de oud-minister Van Houten die de
ambtenaren een korps uitzuigers noemde, zooals de Minister van Financiën
op 21 maart j.l. in herinnering bracht? Toen op dien dag in de ver
gadering van de Tweede Kamer, bij de behandeling van het opnieuw na
de verwerping door de Eerste Kamer ingediende ontwerp-pensioenwet, het
Kamerlid Van Stapele over de Hetze tegen de ambtenaren had gesproken,
erkende de Minister van Financiën dat die Hetze onredelijk en te veroor-
deelen was. Na gewezen te hebben op die uitlating van den oud-minister
Van Houten, ging hij aldus voort„Er zijn natuurlijk als in ieder korps
„ongunstige uitzonderingen, maar over het algemeen mogen wij trotsch
„zijn op ons ambtenarenkorps. Ik heb in provincie, gemeente en Rijk
„velen van nabij leeren kennen, en ik weet met hoeveel toewijding, hoe-
„veel ernstige zorg voor de toevertrouwde belangen, hoeveel wezenlijke
„„public spirit" door vele ambtenaren van hooge en van lage positie in ons
„land wordt gewerkt. De verhalen, die aanleiding geven tot de Hetze,
„zijn grootendeels legendes of een generaliseering van op zichzelf staande
„gevallen." (Wat hierna nog volgde, zal ik aanstonds mededeelen.)
Die Hetze, dat minachten van den ambtenaar in het algemeen, dat omlaag
halen van zijn beteekenis, dat breed uitmeten van tekortkomingen en ver
gissingen, het lijkt mij niet anders dan een gevolg van de gewone wissel
werking actie na reactie, reactie na actie. Toen, terwijl de wereldoorlog
buiten onze grenzen woedde, het noodig bleek de staatsbemoeiing uit te
breiden, omdat er gevaar dreigde te ontstaan, dat een deel der bevolking
honger of gebrek zou lijden tengevolge van de zucht naar winstbejag van
een ander deel, groeide het aantal ambtenaren, groeide hun inmenging in
het particuliere leven, en ondervond menigeen naar zijn eigen opvatting
daarvan den ongunstigen invloed. Er bestaat nu eenmaal in de maat
schappij een voortdurende strijd tusschen hen, die rechtstreeks aan de pro
ductie medewerken, en hen die dit werken mogelijk en gemakkelijk moeten
maken, het moeten beschermen. De overheid, die voor rechtszekerheid
heeft te zorgen, heeft daarvoor zijn organen, zijn ambtenaren noodig.
Dezen moeten bezoldigd worden uit de opbrengst der belastingen. Nu
erkennen de producenten wel de noodzakelijkheid daarvan, maar vinden
Handelingen Tweede Kamer 1921/22, blz. 2041.
281
hetgeen zij daarvoor moeten bijdragen, al spoedig een minder aangename
uitgave, en hebben over het doel, waarvoor die belastingpenningen worden
besteed, eveneens al spoedig een minder gunstig oordeel. Uitgaven voor
rechtswezen en politie kunnen er nog mee door, omdat men daarvan on
middellijk nut ziet, andere, waarmee dit niet het geval is, vallen al minder
in den smaak, het minst wel die voor militaire doeleinden. Het gaat met
deze laatste als met verzekeringspremiën men kan er niet aan ontkomen,
maar in den grond van het hart lijkt het onnut besteed of weggegooid
geld. Het ingrijpen van de overheid in de economische verhoudingen
gedurende den crisistijd heeft de vrijheid op het gebied van handel en
nijverheid in niet geringe mate belemmerd, ja dikwijls geheel opgeheven.
Die overheid kwam daarbij voor ongekende moeilijkheden te staan, zij
moest daarenboven werken met nieuwe ambtenaren, die niet altijd voor
hun taak berekend waren, en waarvan er enkelen, zooals later gebleken is,
niet altijd begrepen hebben, dat zij overheidsorgaan waren, en als zoo
danig het openbaar belang boven het bijzonder belang hadden te stellen.
Het was met die nieuwe ambtenaren, dat handel en nijverheid het meest
in aanraking kwamen, een aanraking, die wellicht van niet geringen invloed
is geweest op het ontstaan der Hetze. Was het destijds het ambtenaarschap
dat op den voorgrond moest treden om aan allen een zoo redelijk mogelijk
bestaan te verschaffen, thans verwacht men van de opleving van handel
en nijverheid betere toestanden. In den worstelstrijd lagen eerst handel
en nijverheid onder, nu zijn het de ambtenaren. Zooals echter de Minister
van Financiën terecht opmerkte, men generaliseert. En evenmin als ieder
handels- of nijverheidsman iemand behoeft te zijn, die uit is op grof winst
bejag, op oorlogswinst, evenmin behoeft ieder ambtenaar iemand te zijn,
die onpractisch werkt, die op zijn sloffen zijn tractement verdient, en voor
weinig werk veel belooning vraagt. De legendarische ambtenaren, door
Johan Gram en Gerard Keller vereeuwigd, leven nog voort in de herinne
ring bewezen dient echter te worden, dat zij inderdaad nog onder de
ambtenaren worden aangetroffen.
Deze inleiding vond ik noodzakelijk, omdat, wanneer men tegen
woordig de vakbeweging der ambtenaren beschouwt, men tot de erkenning
moet komen, dat die beweging niet meer offensief is, maar defensief is
geworden.
De bezuinigingsactie door de Regeering ondernomen, vond een
harer eerste uitingen in de nota van wijzigingen door den Minister van
Financiën ingediend op hoofdstuk II der Staatsbegrooting voor 1922. In
verband met den toestand van 's Lands financiën had de Regeering be
sloten althans op de begrooting voor 1922 geen gelden uit te trekken voor
buitengewone traktementsverhoogingen.
Toen tegen het einde van november de Tweede Kamer begonnen